gezegd, dat dit weer geheel ander werk is van van Hulzen, dan b.v. De Man uit de Slop. - In plaats van in de laagste volks-klassen, speelt dit gegeven zich af op reis, in Interlaken, in hôtels, etc. - Wat mij bovenal treft is de eigen visie van van Hulzen op het natuurschoon, zijn oorspronkelijk, op z'n eigen manier uitzeggen van de daar geziene scheppings-heerlijkheid. Hij leent niet bij de moderne woord-kunstenaars de nieuwe manier van een sloot of een gracht of een lucht beschrijven, met een nauwkeurigheid van notitie-boekje; evenmin vervalt hij in het ouderwetsche afgezaagde genre van steeds dezelfde afgesleten gemeenplaatsen aanwenden. Wat hij gezien heeft, zag hij met de eigen, persoonlijke oogen van den de natuur-in-zich-opnemenden kunstenaar. En hij heeft geschilderd wat hij zag, zonder aanstellerij, eenvoudig en waar: ‘Rondom, als uit het water opgerezen, strakten de glooiingen, stonden òp de bergen in koele, koude stijging, dof-vochtig van den regen, en het Thuner-meer anders weekgroen, was nu bijna zwart, vol grauwe kabbelingen die klein-nijdigjes tegen de boot aanzwabberden’ (blz. 17). Of b.v. blz: 128: ‘Troebel-roodig afschijnsel glimmende, als glans van blikkerend koper, veraf op de witte toppen der hooge bergen, tintte de grijze rotsen tot goud, het groen tot brons, maakte van de insnijdingen fantastische verdiepsels, waaruit stofgoud scheen op te zweven. Maar langzamerhand verzwakten deze opkleuringen, werden de bergruggen weer koeler, weer kouder beschenen, dreef ook in de lucht het blauw terug, het blauw dat naar 't noord-oosten dieper en donkerder teekende de grillige toppen, die brokkig gekontoerd, nu vlijm-scherp aflijnden in 't gestaag-vervlietend licht.’ - Het is werkelijk een groote verblijding eens weer zulk goed-hollandsch onder de oogen te krijgen van een
modernen schrijver als van Hulzen. Over het geheel is deze roman zonder twijfel een der beste, die in de laatste jaren is verschenen in ons vaderland. Hier hebben we een van die goed-geschreven en goed-in-elkaar-gezette, ernstig-bedoelde werken, die hoe langer hoe minder geschapen worden, in een tijd, waarin iedereen meent een roman te hebben gemaakt, als hij een of ander zoogenaamd realistisch vuiligheidje heeft gedetailleerd in eenige onleesbaar-vervelende bladzijden, zonder eenigen samenhang of eenige karakter-verwerking. Het slot lijkt me geforceerd. Ik geloof dat van Hulzen niet voldoende zichzelf heeft kunnen verplaatsen in de vrouwenziel, die hij teekent. Haar gedachtengang zóó zijnde, als hij die weergeeft, zou ze zich te zwak hebben gevoeld om van Reelen los te durven laten. Maar die bezwaren zijn hier bijzaak, waar er zooveel reden is van Hulzen wezenlijk dankbaar te zijn voor zijn uitstekend werk.
De Doolaar en de weidsche stad van Lode Baekelmans (uitgever Johan Pieterse te Wageningen), is een goed-geschreven, wel-melancholiek-getint Vlaamsch verhaal, in die zangerige, zoetvloeiende woorden-aaneenrijging, waarover Teirlinck en Streuvels en zoovele Vlamingen hunner richting beschikken, en die zoo weldadig en gekuischt aandoet naast het lompe en ruw-platte Noord-Nederlandsch, dat de richting Heijermans, en vooral de allerjongste van-der-Meer, Schmidt, etc., in zwang tracht te brengen.
Dionyzos door Louis Couperus. (Uitgave van L.J. Veen te Amsterdam). - Waar ikzelf Couperus als artist zeer hoog stel, zie ik er te minder bezwaar in ronduit mijn meening te zeggen, dat zijn quasi-verheven diepzinnigheden genre Dionyzos Machwerk is van 't allergoedkoopste soort. Couperus is een kunstenaar, die met romans als Noodlot, als Majesteit, Kleine Zielen, niet het minst ook door zijn uitnemend geschreven De Stille Kracht, zich voor altijd een plaats heeft veroverd in de wereld der letteren, niet alleen in ons eigen kleine-land, maar ook daarbuiten. Maar als Couperus zoo van tijd tot tijd diepzinnigheids-buien krijgt, en verheven-leuterpraat gaat uitslaan, waarmee hij, dank zij zijn roem, de groote massa imponeert, dan moet ik hartelijk lachen om zijn handigheid in dat kunstje, van met groote woorden om zich heen gooien, en bombast uitgalmen zóó, dat ‘het publiek’ ervan verstomd staat en nederig zegt: 't Zal wel mooi zijn, al begrijp ik er ook geen steek van! - Voeg nu nog toe aan zoo'n indrukwekkenden bombastschotel als Dionyzos de pralende onderteekening: Nice-Venetie-Cadore, en, klaar is Kees! Voor zooveel ‘bijzonders’ zwicht het gewone soort roman-lezers deemoedig. Couperus-heeten, een boek-schrijven met zoo'n rollenden naam als Dionyzos, en waarvan de inhoud als een rollende donder voorbij ratelt in één opeenhooping van groote-woorden, en al die geleerdheid klaar-spelen van ‘Maart-Juli’ in zoo verre, door de meeste hollanders nooitgeziene, en dientengevolge hun-onbereikbaar-mooi lijkende oorden als Nice en Venetie en Cadore - neen heusch voor zoo iemand moet je toch wel eerbied hebben; dat is toch wèl iets bijzonders!! En al begrijp je er dus ook
niets van, of, als je 't wel begrijpt, al vindt je 't ook bombast en leuterpraat en aanstellerij, zwijg dan toch maar liever stilletjes, en doe of je 't óók mooi vindt! Want, verbeeldt je, wat zou ‘men’ anders wel van je denken. ‘Men’ zegt immers, dat het heel buitengewoon, misschien wel weer ‘Dante’-achtig is, (zie strooplikkerij ‘critici’ in zekere Bladen).
De Weg tot Geluk door L.N. de Jong, doktor in de Godgeleerdheid. (Uitgave van