ons? Neen? laat ons dan maar heengaan en afscheid nemen van al dien jammer en ellende en slechtheid. Het is om ziek en wee te worden van die boeken en geschriften, welke ons doen afdalen in de diepten van der menschen zonden. Geven deze boeken de volle werkelijkheid ons weer? Ach... hoe somber en twijfelmoedig moeten wij dan allen wel gesteld zijn. Dan is het geen wonder, neen! heel natuurlijk dat talloos velen verleerd hebben te lachen en moedig voorwaarts den blik te wenden. Hoe groote deernis moeten wij dan hebben met dichters en schrijvers, die, zoo diep gevoelend de hen omringende schaduwen en duisternis, hun bedroefde ziel moeten uitstorten en moeten lucht geven aan wat hen benauwt! Of zou het ook kunnen wezen dat zij zich blind staren op ééne zijde en der keerzijde den rug toewenden, er behagen in scheppend den lichtkant van het leven te verwaarloozen en de donkere plekken te vergrooten? O die overdrijving, die eenzijdigheid, dat toegeven aan indrukken van het oogenblik en aan opwellingen! Welk een oppervlakkigheid, welk een aanstellerij,... ja welk een onwaarheid! Ter wille van waarheid en eerlijkheid... dat zij afleggen hun gemis aan kalm en rustig oordeelen en nadenken, hun gemis aan goed en naar alle zijden zien en juist onderscheiden, hun gemis aan zelfbeheersching. Dat zij - om hun zelfswille en om de wille hunner lezers - niet blijven voortgaan onnatuur te dienen en in zichzelf en in anderen geestdrift, geestkracht, geloof, idealen te dooden en heilig vuur uit te blusschen!
't Zit - men zou haast willen zeggen - in de lucht om te klagen, te zuchtenden af te geven op het leven. Wat en wie deugt er nog? 't Is alles een en al narigheid. De wereld gaat hard achteruit en loopt op haar einde. Het leven is een groot bankroet. De menschen worden hoe langer hoe slechter. O, verrukkelijk verleden! Het ‘Paradijs’, de ‘gouden eeuw’. Zij liggen verre achter ons. Welk een vreeselijke toekomst wacht ons nog en onzen kinderen na dit ellendig bestaan! Er wordt alom gejeremieerd, terwijl - wie kan toch dit door en door tegenstrijdige en met elkaar vloekende verklaren? - intusschen de gelegenheden tot edele en minder reine verstrooiing, tot genieten en zich vermaken op allerlei wijzen voortdurend toenemen. Steeds grooter wordt het aantal van hen, die wel zorgen volop te drinken uit den beker der vreugde. Om hun ‘zielesmart’ een poos te vergeten, na haar uitgeweend te hebben in boek en sonnet? Of hiermee nu wordt ontkend en voorbijgezien, dat voor ach zoo velen het leven hard en de levensweg moeilijk is, soms een aaneenschakeling schier van tegenspoeden, zorgen, teleurstellingen, bitter leed, zoodat wij maar niet kunnen begrijpen veler gedrukte en moedelooze stemmingen?
Wie zou zóo blind, gevoelloos en nameloos wreed zijn?
Of gering geteld, bemanteld worden ellende, onrecht, zonden? Wee wie dat tracht te doen! Er is ‘waden door modder en slijk!’
Maar zie niet éene zijde! Open oog en hart! Zie, gevoel diep de duisternis, maar aanschouw evenzeer licht en al wat bemoedigt!
Een vonnis over alle onnatuur, alle opgeschroefdheid, alle onwaarheid!
Er is levenshonger, levensnood! Er is gebrek aan levenswaardeering en gezonden vruchtdragenden levenslust, gemis aan levensbehagen. Er is levensmiskenning en levensmoeheid ook onder hen die met een lied het leven moesten ingaan en begroeten. Het leven - hoe kort, hoe droevig het vaak moge wezen - is lang en schoon genoeg om iets goeds er van te maken en te zeggen ‘het leven is een zegen’, het is ‘levensmoed’, en dit zal ons gelukken als wij maar vertrouwen en wilskracht bezitten, zien om ons heen en niet moedwillig het ‘licht in ons’ uitdooven.
U allen die klaagt en jammert, het hoofd voorover laat hangen, die voortkruipt met slappe knieën en loome schreden, U allen wier oog - terwijl het tintelen moest - dof staat, U allen worde toegeroepen - o wilt luisteren - geeft U toch niet over aan doelloos mijmeren en peinzen; gaat niet voort met alleen te willen zien de donkerheid, oog en gemoed sluitend voor de lichtpunten; benevelt niet langer Uwen blik; verkleint niet den gezichteinder; bluscht den geest niet uit in U, noch in de Uwen! Moedeloosheid verslapt, doet het goede voorbijzien, vergroot de bezwaren en schept ze. Zij maakt onbillijk, wordt bron van zelfkwelling en doet ons anderen en ons zelf in den weg staan. Zwartgalligheid maakt ten laatste àlles zwart.
Geniet van wat de wereld U te genieten, te bewonderen, te waardeeren geeft! Aanschouwt het schoone, het opwekkende. Ver-