dachte verrassingen, en hoe de kleinste ze dan later bij-ongeluk verried. Wat een benijdenswaardig gelukkig moedertje lijkt U mij. En hoe doet Uw wijze van Uw gezin grootbrengen weldadig aan, bij al het onware, opgeschroefde, buitenshuis-met-mooie-woorden-pralende, en zelf-haar-eigen kinderen verzakende der tegenwoordige moeders! - Ja, ik kan mij begrijpen, dat Uw man voor U een boek als Het heilig huwelijk koos. U zijt te benijden!
Lieve mevrouw, ik heb Uw vraag reeds gedeeltelijk beantwoord. Ten overvloede zij U hier nog eens duidelijk gemaakt, dat ik al de door U bedoelde boeken ontvang ter bespreking van de verschillende uitgevers. Ik moet ze dus lezen. En het spreekt van-zelf, dat iemand, die een eerlijk en onpartijdig oordeel wil behouden, dan ook den moed en de kracht moet bezitten om alles wat geschreven wordt zelf te leeren kennen, zonder af te gaan op hetgeen anderen, die misschien te goeder of te kwader trouw bevooroordeeld zijn, vóór of tegen daaromtrent zeggen! - Ik hoop dat U het nu beter begrijpt.
Daboda. Uw gedicht ontbreekt in hoofdzaak goede maat. De onvolkomen vorm is werkelijk jammer, omdat ik er wel goeds in vind. Ik zal het denkelijk plaatsen, tenzij gij-zelf eerst wilt beproeven den vorm te verbeteren. Dit laatste zou ik U liever raden. Dank voor Uw vriendelijke woorden. Gij moogt mij altijd gerust schrijven. Ik heb het nooit te druk daarvoor. Van den zomer, tijdens Uw logeeren hier, was ik niet in de stad, zoodat het U toch niet zou hebben geholpen als gij Uw verlegenheid hadt ter zij gezet. Overigens weet ik-zelf niet, of ik dergelijke bezoeken wel heel bevredigend vind. Men leert elkaar bij een eerste bezoek zoo weinig kennen. Ik-zelf ben ten minste geen natuur die zich dadelijk geeft. En uit dat oogpunt is het misschien maar verstandiger om dergelijke kennismakingen niet te forceeren. Neen, ik deel Uw liefde voor de zee geenszins. Ik vind haar - schrik niet - valsch. Zij lokt en vleit, en zij is zoo stil-rustig. En dan ineens breekt ze woedend los, en vernielt alles wat onder haar bereik komt. En dan ‘het lied van de zee.’ Ik háát dat murmelende, eentonige, valsche geluid! Het is even zoo vijandig en even zoo geheimzinnig-boosaardig als de zee-zelve. - Hebt gij wel eens een groote zee-reis gemaakt? Dat geeft ten minste een grootsch gevoel, als je zoo alleen bent met lucht en water. Dan lijkt alles ginds, in die nietige menschenwereld, je zoo klein, zoo héél klein, nevens de majesteit van de almachtige natuur. Ik-voor-mij houd veel meer van de bergen en van de bosschen en van de groote, vlakke, bloeiende heiden. Die zeggen je wat, die spreken met je. Juist in dat stil-zijn van hen ligt voor mij zoo'n bekoring. Het sust je, het geeft je een weemoedigen voorsmaak van eeuwigen vrede. Maar die murmelende, nooit-tot-zwijgen-brengende zee is precies een praatzieke vrouw! En valsch als een vrouw is ze óók. Ze doet alsof ze 't eerlijk meent.
Maar, onder haar oppervlakkig lief-gedoe van dartelende zilveren kopjes, bruischt en kookt het onheilspellend en listig. En, ineens, als ze de kans schoon ziet, grijpt ze haar slachtoffers, en sleurt hen mee, naar haar akelige, gruwzame diepten van donkerheid. Sterven in het hooge gebergte is heel iets anders. De bergen beloven je niets, doen niet schijnbaar-lief, zooals de zee. Ze zien je aan onheilspellend, trotsch, ongenaakbaar. Ze kijken alsof ze je waarschuwen willen hen niet te na te komen. En als je het dan toch doet, als je je wagen wilt in die ongekende streken van eeuwige sneeuw en wonderbare Alpengrootheid, dan slingeren ze je neer, eerlijk en forsch, in een woeste lawine, of door een vernielend onweder; maar ze doen niet geniepig, zooals de golven doen, die je eerst zachtjes lokken en vleien als was er geen gevaar, en dan, als je je aan hen hebt toevertrouwd, als er geen terugkeer meer mogelijk is, sarrend op je afkomen, al hooger, al hooger, tot de storm loeit en de orkaan bruischt - - en je het wijde onmetelijke water-graf in moet, dat je gezien hebt nader komen, nader komen.... uren lang in wanhopige benauwdheid....
- Lotos. Ik zou U raden óók dat boek te beschrijven. Wordt gij dan niet bekroond in den éénen wedstrijd, dan hebt gij daardoor een dubbelen kans? Ik was er over uit, dat het kinderkopje zoo beeldig was! Zoo zelfs, dat ik het heb weggelegd! Kunt gij raden waarom? - Een oogenblik hield ik 't voor een portretje van Uw dochtertje, maar later zag ik dat het dit niet kon zijn. Hartelijk dank ervoor. Dank voor Uw briefje naar aanleiding van mijn recensie over Jeanne Reyneke van Stuwe's Liefde. Ik ben blij dat gij-ook er zoo over denkt. Ja, mij-ook hindert het zoo zeer, dat een vrouw op die wijze de beteekenis van het woord misbruikt. -
Ik was uiterst verbaasd, uit Uw briefje te zien dat gij reeds zulke groote kinderen hebt. Naar Uw portret te oordeelen zou ik dat nooit vermoed hebben. Ik kan mij begrijpen, dat gij geniet van hen als gij hier zijt! -
J.B.N. te S. Ik dank U zeer voor Uw beide brieven, en voor Uw sympathie met die recensie over Jeanne Reyneke van Stuwe's Liefde. Er is zeer zeker wèl verband tusschen verliefdheid en liefde. Als een vrouw voor een man een sterke sympathie voelt, maar niet anders dan in geestelijken zin, dan is dat gevoel geen liefde in de werkelijke beteekenis die men daaraan hecht. Maar omgekeerd heeft een zuiver dierlijke behoefte aan geslachtsgemeenschap-alléén niets te maken met liefde. En dat is het wat Jeanne Reyneke van Stuwe alleen beschrijft, in haar zoogenaamde ‘liefde’-voorstellingen. Zooals gij terecht zegt in Uw brief, het ware beter wanneer de menschen zich van deze dingen juister rekenschap gaven. Ik geloof echter niet, dat de menschen gewoon zijn zich ooit heel veel rekenschap te geven van de juiste beteekenis van een woord
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.