Een kind is zoo voor indrukken vatbaar; in een gelukkig huishouden, waar vader en moeder elkaar verafgoden, zal het zich gelukkig gevoelen. Het ziet niets dan geluk en liefde om zich heen en zal later den invloed daarvan ook gevoelen. Alle akeligheid, die hij buitenshuis ontmoet, zal meer indruk op hem maken en zijn gelukkig thuis zal hij dubbel apprecieeren.
Vertrouwen moet er zijn tusschen de moeder en het kind; immers wie is het nader dan de moeder? Wie heeft het ter wereld gebracht, wie heeft er voor geleden, wie heeft er alles voor opgeofferd, hoe vele nachten er voor gewaakt en hoeveel angsten er voor uitgestaan, wie? de moeder. -
En toch - als die kinderen pas zelf kinderen hebben, dan kunnen ze pas begrijpen, wàt de ouders voor hen over hebben gehad. Dan overkomt hun pas een gevoel van dankbaarheid voor alles, wat ze voor hen (de kinderen) hebben gedaan en zoo gaat het van geslacht tot geslacht.
Gij vrouwen, die kinderen hebt, hebt ge niet dikwijls ondervonden, hoe moeilijk het is, om een kind, op alles wat het vraagt, een duidelijk antwoord te geven, waarmeê het genoegen neemt? En werkelijk, het neemt niet gauw genoegen daarmeê en vraagt maar soms door en nog eens door, tot je op 't laatst 't zelf niet meer weet en dan met het gebruikelijke: ‘dat begrijp je nu heusch niet, kindlief, dat zal ik je later vertellen, als je groot bent,’ eindigt.
In deze eeuw van realisme wordt den kinderen alles gezegd zooals het is; naar mijn idee vind ik dat heel goed, als het kind er zelf naar vraagt, en dan vind ik, dat het zóó moet gebeuren, dat het in het geheel niet cru is en toch begrijpelijk voor een kind. Het is zoo dikwijls: ‘c'est le ton qui fait la musique’, maar daarom toch heel, heel moeilijk.
De fijne weefselen van de kinderhersentjes moeten met beleid uitgesponnen worden door de moeders; die taak moet niet aan de kindermeisjes worden overgelaten.
Nu is het heel natuurlijk, dat men de kinderen niet altijd bij zich kan hebben, maar heusch vrouwen, gij moeders, spoedt u dan niet naar vergaderingen, laat dat dan over aan de ‘nuttigheidsvrouwen’, uw kind thuis heeft uwe zorgen wel noodig, uw kind thuis verlangt naar moeder, verlangt naar hare liefkozingen, verlangt naar hare aanwezigheid. Weet gij wel, hoe menige ‘nuttigheidsvrouw’ hunkert naar het bezit van zulk een kind, zooals gij hebt; weet gij wel, dat zij schatten zou willen geven, als zij zoo'n teer wezentje aan haar harte kon drukken en het kon vertroetelen en verzorgen? Wat zou zij blij zijn met zoo'n geschenk van vleesch en bloed, zij zou de wereld te rijk zijn!
En gij, gij handelt daar zoo onverschillig meê?
Op die vergaderingen, daar behartigt die nuttigheidsvrouw de belangen der kinderen, ze heeft geen kinderen zelf, zij is hare bestemming misgeloopen, maar toch ze houdt zooveel van die wezentjes, ze wil dat ze 't zoo goed mogelijk hebben in de wereld.... En.... daarom, blijft gij nu thuis, gij, moeders, zij zullen het wel goed ten uitvoer brengen, het moeder-instinkt is heusch genoeg bij hen ontwikkeld.... Was de maatschappij maar anders, er zou meer geluk zijn voor die vrouwen....
Mevrouw C. SCHLIMMER-ARNTZENIUS.