| |
| |
| |
Aan sommige Moeders door Anna de Savornin Lohman.
Het verdere gedeelte van het boek is vooral daarom zoo belangrijk, omdat het de moeder bespreekt ten opzichte van hare volwassen kinderen. Vooreerst: de moeder en de volwassen dochter, een kwestie van zeer groot belang, vooral in den overgangstijd dien wij thans beleven. Wie kent niet in zijn omgeving: gevallen van voortdurende botsing tusschen moeder en dochter, omdat de eerste, nog vastgeroest in oude begrippen en toestanden, niet kan begrijpen, hoe haar kind, door onderwijs en lectuur een product van den nieuwen tijd, andere eischen stelt aan het leven en andere idealen heeft? En toch meenen zulke moeders het goed; zij vervallen enkel in de fout van in de dochter ‘een tweede oplaag van zichzelf te willen maken.’ Laten alle moeders dit hoofdstuk lezen, en zichzelf afvragen hoe zij tegenover hare dochters staan, en of hare liefde voor deze wel belangeloos is?
Uit een boekbeoordeeling in de Zutph. Courant van 16 November 1904. Over het boek: ‘De Moeders’ van Hedwig Dohm. Uitgave W.J. Thieme en Cie. Zutphen. (Boekbeoordeeling was onderteekend:
‘Eene Moeder.’)
‘Mocht U dat boek willen beoordeelen, zoudt U dan niet iets willen zeggen over die verhouding tusschen moeder en volwassen dochter? Ik hoor veel over die verhouding klagen door de dochters. De moeder heeft oude begrippen, de dochter nieuwe. Als de dochter nu wezenlijk volwassen is, en niet mee kan gaan met de begrippen van haar moeder, omdat zij andere heeft, waarom kan dan niet van beide zijden wat worden geschikt en verdragen? 't Is toch niet bewezen, dat die “moderne” begrippen bepaald slecht zijn. De tijdgeest is nu eenmaal anders dan vroeger.’
* * *
- Aldus schrijft mij eene correspondente. En ik hoop, hooggeachte moeders, die dit stukje gaat lezen, dat gij in deze vraag de oplossing zult vinden van het in uw oogen misschien ongepaste feit, dat ik, een ongetrouwde, nog betrekkelijk jonge-vrouw, het wagen durf mij te bemoeien met de verhouding tusschen U en uwe dochters.
Bedenkt echter, dat ik tot U spreek niet als eene, die zich op Uw moeder-standpunt plaatst, - waarlijk ik behoor geenszins tot die vrouwen in den lande, die van oordeel zijn, dat een ongetrouwde vrouw even goed kinderen kan groot brengen als een moeder, - die hen liefheeft als moeder, - het hare eigene kan. Neen, ik spreek tot U van het dochter-standpunt. Ik ben toch zelve ook geweest, dochter des huizes, zuster van broers. Ik kan begrijpen de klacht die in zoo menig, menig Lelie-brief tot mij komt. En ik wou zoo graag, gij moeders, die het goed meent met Uw dochters, die eerlijk haar geluk op het oog hebt, ik wou zoo graag dat gij lezen gaat wat ik U te zeggen heb in hun naam. Ziet gij, zij zijn kinderen van hun tijd. Zij snakken naar het frissche, groote, vrije leven. Zij willen ‘vrij’ zijn, en ‘onafhankelijk’. En al datgene wat gij hen wilt bieden thuis: gezelligheid, uitgaan, pretjes, een zorgeloos nietsdoen-leventje, zij willen het niet van U aannemen, zij willen werken, in betrekking gaan, hun eigen leven leven.
En gij, die zooveel ouder zijt dan zij, en méér levenservaring bezit, en kent uit ondervinding de zorgen en de moeite van het menschenleven, gij weet dat zij zich in hun idealen dikwijls vergissen. Gij weet dat vrijheid en onafhankelijkheid en een werkkring in de maatschappij even goed hun schaduwzijden meebrengen, als elk ander leven. Gij weet, dat die nauwlijks de kinderschoenen-ontwassen jonge meisjes zich zullen prikken en steken en wonden aan de doornen van het ruwe levenspad ‘in de maatschappij.’ Gij zoudt hen, die gij zoo teeder hebt geleid in hun kinderjaren, zoo graag beveiligen voor al dat onbekende en ruwe en wreede in de groote wereld daarbuiten, waarnaar zijzelf spelenderwijs verlangen als naar ‘het’ geluk. Want, - bekent het maar aan U-zelf - gij, die zelve het vrouw-en-moedergeluk gevonden hebt in Uw huwelijk, bovenal van-af dat oogenblik waarop gij Uw eerste kindje in Uw armen hieldt als het grootste wondergeschenk dat daar bestaat in het vrouwenleven, gij zoudt zoo graag Uwe dochters op haar beurt het geluk zien vinden in dien normalen huwelijks-staat. - - Gij weet het wel, dat ook dàn de zorgen niet uitblijven, dat ook dàn menige teleurstelling moet worden gedragen, dat er ook dàn uren en dagen zijn in de verborgenheid der binnenkamer, waarin er méér geschreid en geklaagd en gemord wordt, dan gejubeld of gedankt... maar toch, desniettemin zijt gij ervan overtuigd, dat dáár, aan een eigen huiselijken haard, waar straks nog een derde zijn plaatsje komt eischen, dat dáár het geluk is te vinden voor Uw dochter, en niet ‘in de maatschappij’, als een vrije, onafhankelijke, haar-eigen-brood-verdienende, ongetrouwde-vrouw....
| |
| |
Maar stelt U nu eens op het standpunt van Uw dochter. Of, liever-gezegd, vergunt mij dit eens even te doen. Ik-zelve ben heel jong ‘vrij’ en ‘onafhankelijk’ geworden, zoo ‘vrij’, zoo ‘onafhankelijk’ als een meisje uit mijn stand, van mijn conservatief-godsdienstige opvoeding, in mijn omstandigheden, ingemuurd door allerlei côterie- en aristocratie- en godsdienst-vooroordeelen het maar zelden wordt. Ik spreek dus niet als eene die zelf is verbitterd door den druk, of er onder behoefde te lijden zóó dat het mijn leven dwarsboomde. Maar ik zie rondom mij die velen, die zeer velen, die ‘thuis’ 25, 30 jaar, en ouder worden, lijdend onder een voortdurenden dwang, een voortdurend niet-begrepen-worden van hun innerlijke behoefte naar vrijheid, naar een eigen leven. En ik vraag mij af in stilte: Zien de ouders dan niet, dat zijzelf het zijn, die ten slotte zulke dochters er toe brengen te verlangen naar hun dood.... als eenige oplossing om de gewenschte vrijheid te krijgen....?
Dit klinkt hard, nietwaar? Misschien zult gij verontwaardigd uitroepen: ‘Dit is overdreven. Geen rechtgeaard kind verlangt naar den dood zijner ouders.’ Met bewustheid daarnaar verlangen zullen zij stellig ook niet. Maar onbewust wel. Als deze jonge, liever gezegd, oude-meisjes onder elkander zijn, en zich verdiepen in alles wat zij ‘later’ doen zullen, en in het spreken over dat ‘later’ een troost vinden voor den dwang hun opgelegd in het heden, wat doen zij dan anders, dan zich een genotvolle toekomst malen, die zij slechts kunnen verkrijgen ten prijs van Uw dood? - -
En dit is geen on-rechtgeaardheid van hen. Het is alleen Uw schuld. Omdat gij hen dwingt te leven en te zijn, zooals gij het wenscht, in plaats van hen te laten het recht op hun eigen leven. Ik weet wel, dat gij overtuigd zijt het goed met hen vóór te hebben. Ik-voor-mij geloof zelfs, dat gij het ook beter met hen voorhebt, dan zijzelf dat kunnen beoordeelen of begrijpen. Maar gij zult hen daarvan niet overtuigen door dwang. Er is maar één weg, en dien wilde ik zoo graag dat dergelijke moeders wilden inslaan: Dat is om de volwassen dochters, zoo goed als de volwassen zonen, te laten leven hun eigen leven. Wil een meisje het huis uit, om in betrekking te gaan, examen te doen, te studeeren, wil zij niet ‘uitgaan’, wil zij reformkleeren dragen, wil zij aan ‘de kunst’ doen, wil zij pleegzuster worden, - als zij een normaalgezond meisje is, dan, in godsnaam, laat haar heur eigen gang gaan, hoe-ook gij zelve erover denkt. Alleen de ondervinding zal haar overtuigen van haar mogelijk ongelijk, en Uw mogelijk gelijk, maar door dwang zult gij haar slechts verbitteren, en ongelukkig maken. Zij zal altijd, hoe lief zij U ook heeft, in U zien de vernietigster harer levensillusiën, en, als gij sterft wanneer het voor haar te laat is om alsnog haar plannen uit te voeren, dan zal zij met recht steeds denken: Ware mijne moeder eerder gestorven, dan had ik gelukkig kunnen worden op deze of die wijze. Maar door háár schuld blijf ik nu achter als een onbevredigde, ongelukkige vrouw. Nietwaar, zulk een nagedachtenis is wel het pijnlijkste wat er bestaat. Maar geef er dan geen aanleiding toe, door het uitoefenen van een onbillijken dwang. Onbillijkheid is m.i. het beste middel dat er bestaat tot
het aankweeken eener voortdurende, en niet meer uit te roeien verwijdering tusschen ouders en kinderen. Wanneer een volwassen meisje ziet, dat zij niets mag genieten van datzelfde groote vrije leven ginds in de maatschappij, waarvan voor hare broers de deuren openstaan, wanneer zij thuis mag blijven zitten om de kinderen van die broers als hulpvaardige tante te bedienen als die bij de groot-ouders komen logeeren, dan brengt de tijdgeest in 99 van 100 gevallen mee, dat zij oproerig wordt, en op hare beurt eruit wil, en verlangt een eigen positie te hebben. Welnu, ik-voor-mij verdedig haar standpunt niet onvoorwaardelijk, ik zeg alleen, gij zult haar niet - als het U wezenlijk om haar geluk te doen is - gelukkig maken door haar met dwang tegen te houden. Laat haar uitvliegen als zij er behoefte aan heeft, en, inplaats van haar te bedroeven door ruzie erover, laat haar de blijde zekerheid meenemen, dat ginds het ouderlijk nestje wachtende blijft, om haar met open armen, met liefde en teederheid, te ontvangen, als zij gewond, teleurgesteld, gebroken misschien, maar, door ervaring-wijs-geworden, wenscht terug te keeren.
Ik sprak daareven van mijzelf. Ik weet uit ondervinding wat het is geen thuis meer te bezitten, als je, heel-jong-nog, staat midden in den stormenden strijd en de worsteling van het groote leven. Als je je zwak voelt, en alleen, en moedeloos, en zoudt willen leggen je moede hoofd op hetzelfde bed in hetzelfde kamertje, waar je een zorgeloos, gelukkig kind waart, en je moeder je 's avonds goeden-nacht kuste,
| |
| |
of je vader je 's ochtends schertsend wakker riep voor ‘school’ - en er is van dat alles niets meer over, niets dan een schrijnend-smartelijke herinnering, geloof me, lieve ouders en dochters beiden, dan begrijp je zoo recht de wáárde, de onschatbare waarde van dat stukje leven, dat je voor altijd hebt verloren, je kind-zijn-thuis; en je zegt tot je zelf onder tranen: Hoeveel goeds misschien ook het leven mij nog kan geven, dat ééne onherstelbare verlies zal ik altijd blijven voelen, als een wonde waarvan het litteeken nooit meer gansch en al pijnloos wordt: het verlies van hen die mij liefdenaampjes gaven zooals ik ze van andere lippen nooit zal hooren, van hen, die mij 't eerst en 't meest-belangeloos hebben liefgehad, van hen, die mij kind zagen en voor wie ik kind kon en mocht blijven altijd,... van mijn ouders.
En daarom zou ik 't allen, ouders en dochters beiden, die elkaar in den grond zoo waarachtig liefhebt, die van elkaar vervreemdt door het niet-begrijpen van elkaar, ik zou 't U willen toeroepen uit alle macht: Bedenkt toch hoe gauw de onverbiddelijkheid van den dood aan Uw samenzijn een einde maakt, en laat daarom het leven U niet vóór dien tijd scheiden. Wat doet ten slotte de uiterlijke afstand ertoe, wanneer de harten, de zielen elkaar slechts verstaan, en men elkaar inwendig liefheeft. Zijt gij niet veel gelukkiger, indien Uw dochter U in de verte, in haar betrekking of beroep, dankbaar blijft voor Uw bereidwillige toestemming, en om die reden vertrouwelijke, openhartige brieven schrijft, dan wanneer zij voortsjouwt naast U van dag tot dag, schijnbaar Uw dagelijksche gezellin, maar innerlijk van U vervreemd, met haar eigene, tegen U morrende gedachten, die zij U stelselmatig verzwijgt, omdat gij haar toch ‘niet begrijpt’, zooals de term luidt.
Elkaar niet begrijpen, en toch samen naast elkaar voortleven, het is een beklagenswaardig lot van zoovele hedendaagsche moeders en dochters. En ik weet niet wie ik méér beklaag. Eensdeels de moeders. Maar misschien meer nog de dochters. Want de eersten hebben hun leven reeds gevonden, maar de laatsten moeten hun weg daarin nog zoeken. En voor velen is dat zoeken lang niet gemakkelijk heden ten dage.
P.S. Het spreekt van zelf, dat ik in dit artikel slechts hen op het oog heb en moeders en dochters, die ernstig en te goeder trouw willen: huiselijk geluk, huiselijke vrede, onderlinge liefde. Indien de moeder-zelve een product is van den tegenwoordigen liefdeloozen tijd, haar eigen-ik verheerlijkend, vergaderend, speechend, kunstdoend, fietsend, haar huis als hôtel gebruikend, en haar man beschouwend als een wezen alleen goed-genoeg om haar den mevrouw-titel te verschaffen, haar meiden en bonnes te betalen, en haar lijfsbegeerten te voldoen, dan spreekt het van zelf, dat zij de uit zoo'n huwelijk toevallig voortgekomen kinderen meer als een last, dan als een heerlijke verantwoording beschouwt. Zoolang zij nog klein zijn kunnen ze misschien dienen om mooi-aangekleed en grappig-babbelend haar afternoon-tea's te versieren, maar worden ze grooter, en willen ze liever het huis uit, dan is dat voor mama een zeer aangename en van-pas-komende verlossing van hun eigen-meening en eigen-zin-doordrijverijen. En omgekeerd kan men van de dochters, voortgekomen uit zulke ongezellige gezinnen, en met zulke egoiste moeders voor oogen, moeilijk eischen, dat zij zich zullen opofferen aan moeders die 't nooit voor hen deden, die hun van kind-af vóórgingen in zelfzucht en eigen-ik-aanbidding. Wanneer in zulke gevallen de oudgeworden moeder dan ten slotte eischen stelt aan hare volwassen kinderen van zich aan haar wijden, haar ouden-dag-vervroolijken, haar bij ziekte oppassen, of dergelijke mogelijkheden, waarlijk dan is het geen wonder, dat de dochters zich liefdeloos van haar afwenden, en geen lust hebben zich te schikken naar een moeder, die nooit in waarheid een moeder voor hen was.
Maar er zijn er zoovelen, - ik zie 't in eigen omgeving om mij heen, en mijn Lelie-correspondentie bevestigt het, - die elkander niet-begrijpen, en van weerszijden bitter lijden daaronder, terwijl zij elkaar toch zoo oprecht liefhebben, en het zoo goed meenen ieder van hun eigen kant. - Op zulke huishoudens ziet dit artikel. - Lieve moeders van volwassen dochters, bedenkt dat het niet-gemakkelijk is een volwassen-ongehuwde vrouw te zijn aan den huiselijken haard thuis, waar gij-zelve den scepter zwaait, en Uw dochter, (dikwijls is er meer dan ééne) zich daardoor overbodig voelt. - Ik zeg niet, dat de uitweg dien zij zich heden ten dage dikwijls kiest, (en dikwijls alléén uit zucht tot nadoen), altijd de beste is. Verre van mij zij het, zoo iets Hilda van Suylenburg-achtigs te beweren. Ik zeg alleen: Het is natuurlijk dat zij zoekt, dat zij, onder den
| |
| |
drang der omstandigheden, beheerscht door den tijdgeest, geïnfluenceerd door vriendinnetjes, reikhalst naar de een of andere hedendaagsche wijze van zichzelve bezigheid en voldoening verschaffen. Daarom dwarsboom haar niet te veel. Jaag haar niet in het harnas door dwang, en niet-begrijpen van haar toestand. Alleen door haar na te voelen zult gij haar vertrouwen winnen, zult gij bijdragen, door dat winnen van haar vertrouwen, tot haar wezenlijk geluk. En alleen daarom, om haar wezenlijk geluk, is het U, de rechtgeaarde moeder, toch immers te doen.
|
|