weer en de slijkerige straten ons het liefst thuis deden vertoeven. En dan die gezellige feestdagen zelve! Ouders, kinderen, bloedverwanten - doorgaans hier en daar verstrooid - bij elkaar geschaard om de tafel in de huiskamer! Geen afwezig. Een extra feestmaal; een gezelschapsspel; een zoo echt vertrouwelijk te zamen zijn. Een intiem gesprek... alles droeg er toe bij om de Kerstdagen tot gelukkige dagen te maken.
Vergeten wij ze nimmer die zonnige uren in ons leven! Zalige herinneringen! 't Is een weemoedig genot beelden uit het verleden te doen oprijzen. In terugzien kan groote zegen liggen.
Wij kenden nog nauwelijks zorgen en verdriet. Later zou het zoo heel anders worden voor velen, wien zielestrijd en verborgen smart niet bespaard bleven. Toen... neen! de dingen der groote wereld verontrustten ons nog niet en allerlei raadselen en vragen, van welke eenmaal hoofd en hart soms zoo vol waren, kwelden ons niet. 't Was alles poëzie.
Maar de jaren snelden voort. 't Leven kwam tot ons met zijn eischen, zijn plichten, zijn lasten. Ver achter ons ging liggen het paradijs der kindsheid. De werkelijkheid werd zoo heel anders. Zeker.... het verjaagd worden uit dat ‘Eden’ was winst, groote winst. Wij moesten menschen worden en worstelen ten bloede toe. 't Kampperk betreden! Een taak aanvaarden! Leven in de wereld!
Nochtans moge iets uit het voorbijgegane in ons zijn blijven voortleven. Dat wij het onze doen om den onzen, en anderen en daardoor ook ons zelven schoone feestdagen te bereiden!
Doen wij dat?
Nu naar geen vergaderingen! Ter zijde gelegd onzen dagelijkschen arbeid. Nu sluiten we onzen winkel, onze fabriek, ons kantoor, onze studeerkamer en we trachten te vergeten onze beslommeringen, onze zaken, onze kasboeken en we leven in onzen kring met wie ons omringen en wij willen zorgen dat zij nog vele jaren later dankbaar zullen terugdenken aan wat zij - ook door ons - genoten in de dagen van een ten einde spoedend jaar.
Wat verandere.... immer moge Kerstmis hoogtijd van het huiselijk leven blijven!
Weer deden velen het hunne - gevend van hun geld, hun tijd, hun inspanning - om voor duizenden kinderen allerwege den Kerstboom op te richten. Woorden worden gesproken en liederen gezongen en gaven uitgereikt en talloos velen doorleven een blijden avond, welke indrukken achterlaat bij klein en groot, bij wie gaven en ontvingen beiden.
Andermaal worden bedacht armen en nooddruftigen aan wie de Kerstgave wordt uitgereikt, opdat ook dezen zouden weten, dat het feest moet wezen in hun woningen.
En wederom zal in ziekenkamers en ziekenhuizen een dubbel vriendelijk en harte-verwarmend licht ontstoken worden, het licht van opbeuring, bemoediging en vertroosting.
En andermaal mogen wie verre zijn buiten hun vaderland, heden een gedachte wijden aan wie zij verlieten, gelijk dezen d'afwezigen biddend gedenken.
En weder mogen afgedwaalden de kerstklok hooren luiden, welker tonen snaren doen trillen in hun ziel, wekkend ten nieuwen leven.
En andermaal mogen duizenden samenstroomen om een lied aan te heffen, een woord te vernemen, een orgeltoon te doen spreken tot hun gemoed.
Weest gegroet, schoone Kerstdagen!
Brengt ons stemmen uit het verleden, werpt een ander licht op het heden, doet een vertrouwenden blik ons richten voorwaarts. Brengt warmte in ons huis en licht in ons binnenste. Schenkt iets aan arm en rijk, aan jeugd en ouderdom, aan gezonden en kranken, aan levenslustigen en moedeloozen, aan gelukkigen en beproefden, aan edelen en verdoolden!
O Kerstmorgen! Verbannen worde twist en tweedracht! Verzoenen zich die gescheiden zijn, maar bijeen behooren. Haal banden nauwer toe! Profeteer ons van vrede, van vooruitgang. Versterk aller hoop en geloof en vertrouwen. Wek idealen!
Met jubel en dank en vromen zin willen wij u inhalen, want wij hebben wel eens noodig verfrischt en met nieuwe geestdrift te worden vervuld. Breng alom nieuw leven! Roep nieuwe gedachten te voorschijn! Wek heerlijke stemmingen en indrukken. Doordring ons - dankbaar voor de schatten welke wij ontvingen - wederom van onze roeping. Met het beste wilt gij tot ons komen. Mochten wij u niet laten gaan dan na een zegen gegrepen te hebben.
‘O Kerstnacht, schooner dan de dagen!’
A.
J.F. TERNOOIJ APÈL.