dragen. De proloog is kort, het spel gaat terstond beginnen.
* * *
Corneille's Cid is bekend; de intrige der in 1636 door den meester geschreven tragedie, welke ons den moedigen zoon ten tooneele voert, die zijn beleedigden, ouden vader gaat wreken, behoef ik hier zeer zeker niet in den breede te verhalen.
't Ging er de vorige week bepaald op lijken, of we het chef-d'oeuvre van den Rouaanschen dichter weer eens zouden zien opvoeren, nu echter belangrijk gecoupeerd, niet op de planken, doch in het werkelijk menschelijk leven. Generaal André toch, de Fransche minister van oorlog, heeft in de dagen, na den meer dan ruwen aanslag van het Kamerlid Syveton op hem gepleegd, door zijne positie, echter niet door zijn gedrag, veel overeenkomst gehad met den Spaanschen Don Diègue, terwijl zijn zoon, luitenant André, eene heerlijke figuur is geweest voor Don Rodrigue, den jeugdigen telg, die voldoening eischt voor den hoon, zijnen vader aangedaan. En we hadden mogen verwachten, bij lieden van het zwaard, zooals beide officieren zijn, dat ook hier het jonge geslacht in de bres zou springen voor den oudere in dagen, doch neen, geenerlei uitdaging is verzonden, 't is pais en vreê gebleven.
Onze moderne Don Diègue heeft noch tot zoonlief de om wraak schreiende bede: ‘Viens, mon fils, viens mon sang, viens réparer ma honte’ gericht, noch in lichamelijk zwak-zijn gezucht: ‘O, Dieu! ma force usée en ce besoin me laisse,’ integendeel verklaard, dat ondanks zijn ouderdom, hij zelf de wapenen zou opgenomen hebben, indien een duel een noodzakelijk iets ware geweest. En Don Rodrigue, welke nog bij zijn Spaanschen lotgenoot, die Corneille ons schildert, dit voorhad, dat de dochter van den beleediger zijns vaders zijne geliefde niet was, hij heeft zich evenmin wraakzuchtig getoond en kalm de zaak blauw-blauw en het zwaard in de schede gelaten.
Nochtans is hij van eene vrij koude kermis thuis gekomen en genoodzaakt geworden, dan al niet tegen den belager van generaal André, toch gewapend in het strijdperk te verschijnen. M. de la Rochethulon, afgevaardigde der Vendée, kon nl. zeer slecht zijne walging voor den jongen officier, welke zoo weinig moed toonde, door niet voor een oudere, hem nog wel verwante generatie op te durven komen, verbergen en het gevolg was een volkomen waar, doch ongetwijfeld beleedigend schrijven aan het adres van den ministerszoon, die nu formeel tot eene uitdaging gedwongen werd.
Het gevecht heeft dan ook te Vincennes plaats gehad en eindigde, zooals trouwens te voorzien was, in het voordeel van den afgevaardigde, welke een voortreffelijk degenschermer is. Terzelfder ure ongeveer ontmoetten elkaar M. Syveton en Kapitein de Gail, welke laatste gemeend had het rapier voor zijn smadelijk beleedigden superieur te moeten ontblooten. Het eerste duel tusschen deze beide kampioenen werd op minder aangename wijze verijdeld, doordat de Heilige Hermandad toen den driftigen aanvaller van den minister van oorlog gevangen nam, tot het ondergaan van een scherp verhoor, om hem kort daarop weer in vrijheid te stellen. Hier werd op het pistool gestreden en twee kogels gewisseld, welke evenwel geen doel troffen. Aan de eer was niettemin voldaan!
Men heeft in verband met deze beide duels en vooral ook door de laaghartige handelwijze van Syveton in de Kamer dezer dagen ongemeen veel aandacht aan generaal André gewijd. De couranten stonden vol over de diverse quaestiën en wat daar in groote steden aan gepaard gaat, ettelijke spotprenten werden uitgegeven. Ondanks het verbod der politie zag ik gisteren nog met eene vermakelijke prentbriefkaart venten, die den minister en Syveton voorstelt, terwijl door een vernuftig aangebracht trek-apparaat de ruwe député telkenmale eenige fiksche oorvijgen aan zijn slachtoffer uitdeelt. Succes evenwel had dit nieuwigheidje niet.
André is nu heengegaan van het uiterst moeilijk te bespelen politieke tooneel. 't Was het sein, dat aftreden, tot het ijverig heen en weer krabbelen der Fransche journalistenpennen. De avond- en morgenbladen bevatten ellenlange artikelen en vonden deels eene uitgezochte gelegenheid den vertrekkenden minister in zoet-fleemende taal te prijzen, deels hem nog eens vinnig, op geduchte wijze zijne feilen en gebreken te verwijten. Vooral de Presse en de Figaro waren heftig in hunne aanvallen, de Matin en de Journal ietwat gematigder, om nog van andere niet te spreken. De Presse verwachtte, dat André in zijnen val het geheele ministerie zoude medesleepen, hetgeen echter tot nog toe niet is geschied en ook wel niet