| |
Over Liefde en Trouwen. (Voor....). Door Anna de Savornin Lohman.
Ja, Uw brief is heel lastig te beantwoorden, om de zeer eenvoudige reden, dat anderen hem niet lezen, maar wel mijn antwoord, zoodat zij dit, onder die omstandigheden en waar het dit onderwerp geldt, heel licht verkeerd kunnen begrijpen. En nu kan het mij niets schelen verkeerd te worden begrepen als dit alleen mij-zelf betreft, maar wèl betreur ik dit, waar het allicht velen anderen zou kunnen schaden, die mij te goeder trouw geheel zouden misverstaan.
En toch ben ik na rijpelijke overweging tot het besluit gekomen, dat ik, waar gij zoo openhartig tot mij komt, verplicht ben U eerlijk en naar mijn beste weten in te lichten, over datgene waarover alle meisjes en jonge vrouwen denken en gedacht hebben, en waarover zij te weinig gelegenheid hebben eerlijk te spreken met hen die hun een eerlijk antwoord zullen geven. -
| |
| |
Want degenen die ons daartoe het naast zijn, onze moeders, vermijden dat onderwerp, zooals gij-ook U beklaagt, dikwijls, te dikwijls. Is dit hun schuld alleen? Ik geloof het niet. Ik geloof dat menige moeder gáárne het vertrouwen harer dochter zou genieten. En omgekeerd geloof ik ook, dat menig meisje in stilte verlangt die vertrouwelijkheid te zien ontstaan. Toch wordt er gezwegen van weerszijden. Zou dit niet komen omdat het leeftijdsverschil hier een klove maakt, die de dochter bij alle begéérte naar vertrouwen nochtans niet wil en niet kàn overschrijden. Waar er geen andere méér ingrijpende oorzaken zijn, zooals die in elk geval afzonderlijk dikwijls zijn na te gaan, daar heb ik menigmaal geconstateerd, hoe, ook bij voor het overige zeer intiemen en teederen omgang tusschen moeder en volwassen dochter, toch op dat speciale liefde-punt een zekere schroom van met elkaar spreken heerscht, vooral zijdens de dochter. - Hoe dit zij, gij hebt mij gevráágd U mijn meening te zeggen, en over dat wat gij vráágt denken velen; daarom mag ik niet zwijgen.
Het slot van Uw brief is reeds een antwoord dat gij U-zelf geeft. Gij schrijft daar namelijk aan mij: ‘Liefde wordt door velen niet zoo hoog gevoeld als U dat doet; dat kan ook niet, want hoe grooter ziel men heeft, hoe hooger men liefde opvat. En zoo noemen vele vrouwen en mannen liefde, wat U niet zoo noemt, (en ik ook niet). Zooals een fransch schrijver zegt:
- ‘Beaucoup d'époux n'ont entrevu et souhaité que la communauté de petits interêts matériels, qui unit deux voyageurs assis dans la même patache et se rendant au même endroit.
......Leur vie s'écoule joyeuse et douce dans l'échange des familiarités intimes qui, pour eux, constituent l'amour.
De plus en plus ravis de se trouver pareils, ils s'estiment, se goûtent, se font écho, échangent leurs petits riens en bons camarades, et leurs deux âmes, couplées comme bassets, trottinent côte à côte, le museau dans l'ornière.
Ils sont heureux et ne s'en cachent pas; de sorte qu'on leur porte envie, lorsque, bras dessus, bras dessous, et le sourire aux lèvres, ils se promènent ensemble par une belle matinée de printemps. Que se disent-ils, le savez-vous?
Ils causent de leur calorifère: madame est pour le coke; monsieur est pour le bois.’ -
Deze fransche schrijver heeft volkomen gelijk; zoo is de meerderheid der huwelijken. En gij-ook hebt gelijk, dat ik liefde hooger opvat en dieper voel, dan heel veel vrouwen. Daarom zou het mij gaan als Gudrun uit het heilige huwelijk van Maria Ingeborg Sick, aan mij zou een verstandshuwelijk zich wreken; het zou mij onmogelijk zijn. Dat heb ik steeds voor mijzelf duidelijk geweten, ook al toen ik heel jong was, en mijzelf op andere punten waarschijnlijk niet begreep. Maar de vraag is niet hoe gij en ik, en eenige andere wezenlijk-diep-voelende vrouwen denken en liefhebben, maar wèl hoe de meerderheid trouwt en.... gelukkig wordt. En nu geloof ik zeer zeker dat de meerderheid, die niet zoo diep voelt en niet zoo hooge eischen stelt aan het huwelijk als gij en ik, veel gelukkiger is door wel te trouwen, dan door te blijven-zitten, (om het nu maar eens plat uit te drukken). Ik ken voorbeelden te over, en ik denk dat gij, en dat iedereen die kent in eigen kring, van dergelijke op losse gronden gesloten huwelijken, waarbij van geen ernstige of hooge liefde sprake kan zijn, om de eenvoudige reden dat beide partijen elkaar op de meest-oppervlakkige wijze kenden, liever gezegd niet-kenden,... en die toch als huwelijk uitstekend gaan. Ik weet zeer vele vrouwen, die, wat men in den dagelijkschen zin noemt gelukkig zijn getrouwd, en die den eersten man gehuwd hebben die hun vroeg, zonder eenige liefde voor hem hoegenaamd, alleen om een man te hebben. - Al deze Durchschnitts-vrouwen zouden tienmaal ongelukkiger zijn zonder man, zonder geslachtsbevrediging, dan met de teleurstellingen, zorgen, ruzies zelfs, die nu hun alledaagsch huwelijk meebrengt. Zoo is de zaak voor de meesten, bezien zonder alle poëzie, zonder alle doekjes, maar eerlijk en rechtvaardig. - In een onlangs uitgekomen, door een arts
geschreven boek, vond ik de opmerking: ‘De huwelijken uit berekening gesloten zijn in de meeste gevallen buitengewoon gelukkig, omdat er niet veel idealen zijn te verliezen. Komen in zoo'n huwelijk dan kinderen, dan zijn er met één slag idealen, waaraan de moeder vroeger als meisje slechts schroomvallig en met een vaag vermoeden gedacht heeft. Dan is het geluk volmaakt’. - Ik geloof dat hierin zeer veel waarheid schuilt. Heel veel meisjes trouwen zonder idealen, maar zijn toch heel gelukkig, als hun huwelijksleven althans normaal verloopt, als zij een paar kinderen krijgen, en hun echtgenoot geen bijzonder leelijke ondeugden heeft.
Wat nu het heel jong trouwen betreft, ik geloof dat de meeste meisjes in zoo'n geval veel te jong en te onbeduidend zijn, om te weten of te begrijpen wat liefde is. Ze laten
| |
| |
zich trouwen, en, als dan hun man een Durchschnitts-goed-mensch is en het eerlijk met hen meent, dan gaan zij hem ten slotte wezenlijk liefkrijgen, (op de alledaagsche manier); vooral als er een paar kinderen komen wordt zoo'n huwelijk dan op de alledaagsche manier heel gelukkig, en het vrouwtje beeldt zich te goeder trouw in, dat ze haar man, toen ze hem trouwde, heel eerlijk en heel hoog ‘liefhad’. Daardoor komt het ook, dat de meeste ‘bedroefde’ weduwen, als zij nog vrij jong zijn, meestal na eenigen tijd hertrouwen. Daardoor komt het evenzeer, dat gescheiden-vrouwen, die dikwijls groot misbaar maakten in het publiek over hun eersten man, toch al heel spoedig door een tweeden bekoord worden. (Hier verwijs ik U uitdrukkelijk naar de vele bekende voorbeelden van zulke gescheiden-vrouwen, die met woord en pen van alles op den man hebben aan te merken gehad, op grond van hun eigen ervaringen in het huwelijk, maar die, met dat al, ondanks hun ‘waarschuwingen’ aan andere vrouwen, zelf den eersten den besten tweeden echtgenoot in de armen zijn gevallen.)
Alles saamgenomen geloof ik daarom, dat de Durchschnitts-vrouw, en met haar moet gij rekenen en niet met de uitzonderingen, veel gelukkiger is: getrouwd dan ongetrouwd, om de zeer eenvoudige reden, dat liefde voor de Durchschnitts-menschen volstrekt géén hoog begrip is, maar slechts een andere naam voor geslachtsbehoefte, (waarvoor overigens niemand, noch man noch vrouw, zich behoeft te schamen, omdat de natuur dit nu eenmaal zoo in gansch de schepping heeft gewild.) Bij de meeste vrouwen komt het voor de bevrediging van die behoefte niet zoozeer aan op het individu, als wel op de zaak-zelf, en wanneer dus het individu niet al te slecht, niet al te onredelijk, niet al te veeleischend is, dan beeldt zij zich te goeder trouw in, dat zij dit bepaalde individu zeer liefheeft. Sterft hij dan vóór zijn tijd, en laat haar achter als nog huwbare weduwe, dan neemt zij een ander individu, en beeldt zich in dat nieuwe individu lief te hebben. Er zijn echter uitzonderingen, bij wien het individu hoofdrol speelt, die alleen kunnen houden van één bepaalden man, die aan dien bepaalden persoon alles, lijf en ziel, kunnen geven, maar ook aan hem-alleen, en die voor het denkbeeld van een gehuwd samenleven met een ander dan een dusdanig-bemind persoon onherroepelijk terugdeinzen. Zulke uitzonderingvrouwen weten wat een wezenlijk-hooge en wezenlijk-alles-gevende liefde is. Maar ik herhaal, gij moet niet rekenen met de uitzonderingen, maar met de meerderheid.
En hier kom ik nu tevens tot een antwoord op uw tweeden brief, waar gij aldus schrijft:
‘Zou niet alweer de neiging van vele menschen om aan alles een leelijke, “minne” uitlegging te geven, schuld er van zijn, dat menig ongehuwde vrouw van middelbaren leeftijd zich voordoet als tegen het huwelijk zijnde? Want wat zegt men gewoonlijk van zoo'n vrouw? “Nou, die is natuurlijk ongetrouwd gebleven, omdat ze geen man heeft kunnen krijgen! Niemand wou haar hebben!” enz. enz. Ik sprak laatst nog met een heer, die zoo'n dame bespotte, en toen ik hem erover aanviel, zei hij lachend: “Kom, kom, als een vrouw ongehuwd blijft, dan is 't ook omdat ze niet gevraagd is, omdat geen man naar haar heeft omgekeken!” - En als de menschen hun spot of medelijden dan maar vóor zich hielden, maar neen, ze maken allerlei hatelijke toespelingen op de dames zelf! Wat moet dat náár voor haar zijn! Wat moeten ze zich akelig gevoelen, voor een “versmade” te worden aangezien! Als 't van een ongehuwde vrouw bekend is, dat ze in haar jeugd huwelijks-aanzoeken heeft gehad; of als ze een knap uiterlijk heeft, zoodat iedereen wel begrijpen kan, dat ze in de gelegenheid is geweest te trouwen, dán behoeft ze natuurlijk niet bang te zijn voor een “versmade” te worden aangezien! Dán heeft ze ook geen moed of zoo iets noodig om openlijk te erkennen: “het huwelijk is de bestemming der vrouw.” Want iedereen begrijpt dan, dat ze niet ongehuwd is gebleven “omdat geen man naar haar heeft omgekeken” (zooals men dat zoo graag uitdrukt). Maar hoevelen zijn er nooit ten huwelijk gevraagd, terwijl ze dat misschien honderdmaal méér verdiend hadden dan zooveel getrouwde vrouwen! En hoe moeten die ontkomen aan de vernederende opinie van de maatschappij? Als die vrouwen openlijk zeggen: “Het huwelijk is de bestemming der
vrouw,” dan wordt er nóg harder gespot en gelachen. En dan wordt er gezegd: Kijk, kijk, die vlast nu nog op een man!’
Mijn lieve correspondente, ziehier door Uzelf zeer juist aangegeven een der vele bijredenen, die het Durchschnitts-meisje doet overgaan tot een huwelijk met den eersten den besten, die haar vraagt. De vrees te blijven zitten en te zullen worden uitgelachen om die reden, is, neven de onbewuste geslachtsbehoefte,
| |
| |
zeker de voornaamste drijfveer, die de meisjes doet ‘hengelen naar een man.’ Hier alweder moet ik U antwoorden, dat wij rekening dienen te houden met de Durchschnitts-vrouw. En, gegeven hare onbeduidende natuur, geloof ik met U, dat zij zich dat uitgelachenworden zóózeer aantrekt, dat ze in 99 van 100 gevallen nog gelukkiger is met den meestonmogelijken, sulligen, onbeteekenenden, of leelijken man, dan zonder hem. Welnu, laten al deze vrouwen en meisjes dan naar dit geluk grijpen, als het hun vroeg of laat nog geboden wordt. Het komt er niet op aan, of gij en ik ons dit niet kunnen voorstellen als ‘geluk,’ het is slechts de vraag wat geluk is voor de meerderheid.
Iets anders is het of zij, die nu eenmaal, hetzij vrijwillig, hetzij niet-vrijwillig, ongetrouwd moeten blijven, verstandig doen door, uit vrees van uitgelachen te zullen worden, het huwelijksgeluk weg te redeneeren. Gij zegt: als zij erkennen het huwelijk is de ware bestemming der vrouw, dan zal men hen uitlachen en zeggen: Die vlast nog op een man. Mijnentwege. Maar zij, die op die wijze oordeelen, zullen evenzeer zeggen als zij het huwelijksgeluk ontkent, en beweert in hare ongehuwde positie ‘de’ ware ideaalstaat te hebben gevonden: ‘Die is verzuurd, die is jaloersch van hare getrouwde kenissen; die redeneert als de vos voor wien de druiven te hoog hingen, en die ze daarom zuur noemde,’ enz. enz. M.a.w., zij die de ongetrouwde vrouw per-se willen bespotten, doen het toch; hoe en wat zij ook zegt op dit speciale gebied, hare man-loosheid geeft den spotters altijd een bloote plek waarop zij hun pijlen kunnen richten. Maar mij dunkt, wie wáárlijk hoogstaat, trekt zich daarvan niets aan.
Ik ben het volkomen eens met hetgeen gij-zelve hieromtrent schrijft:
‘Te oordeelen naar wat ik, vooral in den laatsten tijd, er van gezien en gehoord heb, geloof ik vast, dat al die zoogenaamde “manvrouwen” aan liefde hebben behoefte gehad. Zeer waarschijnlijk hebben ze die behoefte nu nog, al bekennen ze dat ook niet. Behalve dat die vrouwen nooit “liefde” hebben gekend, zijn ze nog verstoken van de voldoening dat een man ooit naar haar heeft omgekeken, kunnen daarenboven door haar verbittering onmogelijk innerlijk tevreden zijn, en voelen daarbij nog, dat de booze maatschappij haar bespot en zich vroolijk om haar maakt!’
- Juist zóó is het. De maatschappij ziet zeer goed het verschil tusschen een ongetrouwde vrouw, die niet wil, en eene die niet kan trouwen. Dat verschil is op duizenderlei wijze merkbaar voor elk eerlijk en onpartijdig man. En, waar het nu, gelijk ik U hierboven uiteenzette, onmogelijk is aan den spotlust te ontkomen van hen die per-se zich willen vroolijk maken over de ongehuwde vrouw, daar is het aan den anderen kant evenzeer een troostrijk feit, dat elke ongehuwde vrouw er zeker van kan zijn, hoe zij, die haar van nabij kennen en gadeslaan, al heel gauw opmerken, of zij wezenlijk niet wil trouwen omdat zij den man harer keuze niet kan krijgen, of nog niet ontmoette, dan wel of zij graag genoeg zou, maar niet kan een man aanhaken.
- - Ten slotte nog iets, naar aanleiding van al dit bovenstaande, betreffende de questie van onze ouders. Gij neemt het den ouders zoo kwalijk, dat zij te weinig met hunne dochters spreken, en ook dat zij hen zoo dikwijls africhten op ‘uitgaan’, om daardoor een man te zoeken. In theorie géef ik U groot gelijk. Maar in de praktijk geloof ik, ter verontschuldiging van de meeste Durchschnittsouders, dat zij hierin rekening houden met hunne Durchschnitts-dochters, en als zoodanig instinctmatig begrijpen datgene, wat ik U hierboven trachtte uit te leggen, namelijk hoe de meeste meisjes gelukkiger, tevredener, en normaler zijn in het huwelijk, dan als ongetrouwde vrouw. Uit dat oogpunt trachten zij dus het toekomstig geluk hunner dochters eerlijk te bevorderen, wanneer zij hun door ‘uitgaan’ willen helpen aan den normalen vrouwstaat. Als ik om mij heen de ouders zie, die zijn blijven zitten met ouder-wordende dochters, dan kan ik mij levendig begrijpen, dat zij in-stilte die meisjes beklagen, medelijden met hen hebben, er in het diepst van hun hart overtuigd van zijn, hoe ze in een banaal huwelijk veel gelukkiger zouden zijn geworden, dan zooals ze nu, eenzaam en zich misdeeld voelend, rondloopen. Bovendien, vraag er de doktoren eens naar, van hoeveel zenuwziekte en lichaamskwalen het ongetrouwd-blijven eener vrouw dikwijls de schuld draagt? Dat-óók beseffen de ouders beter dan de dochters-zelf. Al deze dingen zoo zijnde, herhaal ik nog eens, dat gij de zaak niet enkel moet beschouwen van het ideale standpunt, dat gij inneemt op Uw leeftijd, noch van een uitzonderings-standpunt van wezenlijk hooge liefde. Gij moet de dingen nemen zooals zij zijn; zooals de natuur ze
| |
| |
heeft ingericht. Een ding blijft bij dit alles een droeve waarheid: de vrouw is door de natuur geschapen tot allerlei leed en ellende, waarvoor de man bewaard blijft; en de maatschappij en de beschaving hebben het hunne er toe gedaan, haar lot, vooral als ze ongetrouwd blijft, nog beklagenswaardiger te maken, dan het reeds an und für sich is. Daaraan echter is niets te veranderen. Want de uitweg, die heden ten dage mode is, van zichzelf te willen omscheppen in een derdegeslachts-product, is geen uitweg, maar een verergering. Het is altijd beter en gelukkiger heelemaal iets te zijn, dan te lijken op iets, wat men nu eenmaal niet is. Door te lijken op een man, en hem in het uitwendige leven na te doen in zijn manieren, kunnen we toch niet innerlijk veranderen ons vrouw-zijn en ons vrouwelijk lichaam.
|
|