en Vriendschap bestemd is voor Ingezonden stuk, of niet? Gaarne verneem ik dat nog van U.
Dordrecht. Ik heb dit pseud: voor U gekozen. In de vorige Lelie had ik alleen den tijd U te danken voor Uw heerlijke bloemen. Ja, zij komen altijd prachtig over, en ik waardeer ze niet-weinig. Uw bedoeling is goedgelukt, daar ik ze inderdaad Zondag-ochtend ontving. Uw meening over Wiesbaden deel ik volkomen. En Uw enthousiasme over het theater en over de omgeving dáár kon ik heelemaal nâvoelen. Ik-ook vind, dat mooie toiletten en een geheel en al gevulde zaal een feestelijken indruk op je maken, die er bijbehoort. En de Foyer is zoo gezellig in de pauze; 't is zoo heel iets anders in Duitschland dan bij ons! Alleen vind ik het vroege begin-uur niet prettig. - Ja, ik was er deze keer heel lang, maar ik was er méér geweest. -
E.R. Zooals gij ziet heb ik dat stukje van U in ditzelfde nommer geplaatst. Ik doe het minder om den letterkundigen inhoud, dan wel om de strekking ervan, want Uw zinnetje: Haar hoofdgedachte scheen wel zoo goedkoop mogelijk door het leven te gaan, deed mij U in gedachten een handdruk van sympathie geven. O, er zijn zóóvele zulke menschen, die alle wáárde, alle poëzie aan het leven ontnemen door hun geldgierigheid, en die, zooals gij het zoo juist beschrijft, alle liefdegevoel ondergeschikt maken aan geld. Zulke menschen begrijpen niet dat geld juist dan genot geeft, als je het weet te gebruiken en voor anderen en voor je zelf. Zij doen juist zoo dor en koud en akelig-hebzuchtig, als gij het in Uw stukje beschrijft. Geldgierigheid is de wortel van alle kwaad, ik zou het met gulden letteren willen schrijven in het stamboek van menigeen, die niet begrijpt wáárom haar leven zoo vreugdeloos en zoo arm en zoo van liefde-verstoken is, namelijk alléén omdat het geld de duivel is, die haar ziel behéérscht.
‘Zoo is iemand zijn eigen vijand’ - schrijft gij. Gij hebt daarin groot gelijk. Dergelijke menschen genieten nooit, omdat zij bij alles zuchten, dat het zoo duur is. Elk ding dat zij moeten aanschaffen, elk cadeau dat zij moeten geven, elk genoegen dat zij zich toestaan, wordt vergald door de gedachte aan den prijs dien het kost. En al hun zoogenaamde liefde tot anderen wordt overschaduwd en verstikt, wanneer die liefde een offer kost van geld. - Ja, inderdaad, om Uw slotzin over te nemen: 't Schijnt dat geldzucht langzamerhand alle edele hoedanigheden verstikt. (Ik heb Uw laatste regels, daarop volgende, weggelaten omdat het slot daardoor te veel werd verzwakt.)
Wat Uw vorig schrijven betreft, ik ben het eens met wat gij schrijft over die pedante recensies die Jan en Alleman in het licht geeft over boeken, die zij-zelf niet half zoo goed kunnen maken. De door U bedoelde dame liet zich eens, (ik zelve sprak haar nooit), tegen eeu zeer goede kennis van me op zoo hoogen toon uit over de gebreken in den stijl van Couperus, dat deze mijne bekende moeite had niet in lachen uit te barsten. Dat zij dus thans op even hoogen toon schrijft, verwondert mij niet heel erg. - Dat gij het eens zijt op zoo heel veel punten met mij, zooals uit Uw aanhalingen blijkt, doet mij bijzonder veel genoegen. En ik vooronderstel dat gij op dat ééne punt, waarin gij zegt het met mij oneens te zijn, mij niet juist hebt gevat. Immers gij zegt zelf, dat ik daar in ‘Uw vak treed.’ En dit feit heeft U vermoedelijk bevooroordeeld. Gij denkt zeker, dat ik het zenden van kinderen naar Fröbelscholen per-se af keur. Dit nu is geenszins het geval. Indien de ouders geldige redenen hebben, die hun beletten zelf hun kind of hun kinderên op te voeden, dan vind ik een Fröbelschool een zeer goede hulp. Maar als zij, alleen uit gemakzucht of uit begeerte jonge-meisjes pretjes na te jagen, hunne kinderen zoo gauw mogelijk van huis en dus naar de Fröbelschool zenden, dan noem ik zulke moeders slecht. Daarvan ken ik meer dan een voorbeeld uit mijn omgeving. En ik ben overtuigd dat gij dit evenmin zult verdedigen, als ik.
Wie wil die kan. Uw langere novelle kunt gij mij gerust ter lezing toezenden. Aan Uw verzoek voldeed ik.
Frada. Uw bijdrage komt nu spoedig. Wat den raad betreft, dien gij vraagt, ik vind het heel moeilijk U te antwoorden op dat punt. Zeker zou ik nooit, als gij Uw brood moet verdienen, in die richting dóórgaan, maar ik zou mij vóór alles grondig bekwamen in een of ander vak of beroep, waartoe gij aanleg hebt. Gij kunt dan Uw vrijen tijd later gebruiken tot Uw liefhebberij; maar let wel op dat ik zeg later. Ik bedoel daarmede namelijk eerst dan, als gij een goed-betalende betrekking hebt. Want het is te onzeker of gij zult slagen, om U te durven raden in dien weg teblijven voortgaan, als gij het noodig hebt geld te verdienen. Iets anders is het, als gij niet voor U-zelf behoeft te zorgen. In dat geval kunt gij gerust voortgaan, omdat gij zooveel liefde voor de zaak koestert, dat dit U misschien zal helpen. In elk geval zou ik zeer zeker aan anderen iets ter beoordeeling geven, b.v. aan den redacteur van ‘Nederland.’ Uw vader heeft overigens gelijk met zijn uitdrukking: Waar begeef je je in. Zelfs voor hen die slagen, is het een pad dat moeilijkheden meebrengt, waarvan gij nu geen begrip hebt, of kunt hebben. En bovenal moet gij beschikken kunnen over groote werkkracht en een sterk zenuwleven, anders gaat gij zeker onder. (Ik bedoel als gij het ernstig, als werk, en niet als liefhebberij beschouwt).
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.