Ik meende, dat de grootste realisten tóch in hunne werken, “den hang naar fantasie en idealisme” zooals de Heer Netscher het noemt, niet verloochenden en er zich niet voor schaamden, of 't als zwakheid beschouwden.
't Hangt er misschien van af, wat realisme genoemd wordt, en als de realiteit weergeven alleen beteekent, 't geven van de meest vieze, walgelijke straat- en kroegtooneelen, dan is die andere realiteit beschrijvende lectuur toch aangenamer, ook al is 't dan niet precies zóó als 't moet, en al wordt men beschuldigd van dualisme.
Zoudt U ons eens wat willen schrijven hierover en 't ons uitleggen?
Zijn er twee wegen voor den kunstenaar?
En is het realisme voor den man en de romantiek voor de vrouw?’
- Ik voor mij ben alles behalve een bewonderaarster van dat soort ‘realisme’ dat zich uit in een photographische opname van viezigheden, afgezien in een straat, in een binnenkamer, enz. Hoe ik dit soort realisme beschouw als wansmaak en niet als kunst, heb ik meermalen in de Lelie gezegd in artikelen over Coenen, over Drabbe's Levenslol, over het mooie en echte in het Vlaamsch realisme van Stijn Streuvels, enz. enz. Wat Zola betreft, zijn romans, zijn Les Rougon Macquart, zijn meesterwerken van realistische kunst, die niets gemeens hebben met het vieze, gore en dorre gebazel van zijn navolgers, genre Kamertjes-zonde. Zola schreef gezond, en de hedendaagsche richting is zoo ziekelijk mogelijk. Dit is mijn standpunt; dat van Netscher is blijkbaar een ander. Ik geloof niet dat het aangaat voor dergelijke dingen axioma's te stellen. Het is juist de bekrompenheid der ‘critiek’ dat zij dit doet. Zola werd in zijn eigen land door allerlei voorname critici uit de hoogte afgemaakt. Dit neemt niet weg dat zijn geniale werken al de praatjes dezer grootheden overleven, en zullen overleven tot in het nageslacht. En zoo gaat het overal en in elk land. De eene criticus noemt dit ‘kunst’, de ander dat. Over tien, twintig jaren heet ‘verouderd’ wat nu prachtig-mooi wordt gevonden.
- Wat het tweede verzoek betreft, daaraan voldoe ik gaarne. Ik zal die opstellen zooveel doenlijk opnemen.
St. Jacobi-Parochie. Uw beschouwing kan ik onmogelijk plaatsen. Het betreffende stukje is een novelle, een schets; daarover met U in beschouwingen treden wil ik niet.
Mevr: B.M. Lieve mevrouw, met de diepste verontwaardiging heb ik Uw brief gelezen. Ik, die zelf zóó veel van dieren houd, heb innig medelijden met die arme poes, die op zoo'n gemeene manier het slachtoffer werd van menschelijke wreedheid. Maar ik kan Uw brief niet publiceeren in de Lelie, omdat ik dan zou moeten bewijzen de feiten die U mij mededeelt. Als ik een dergelijk stuk publiceer, draag ik de verantwoording tegenover den strafrechter, en die kan ik niet op mij nemen zonder de zekerheid dat alles zich precies zoo heeft toegedragen als U mededeelt. Ja zelfs dan nog geloof ik niet, dat de wet toelaat een dergelijken brief te publiceeren. Indien gij of Uw ouders een met Uw eigen naam onderteekend stuk wilt inzenden, zal ik het gaarne aan een jurist laten zien, of en in hoeverre het voor plaatsing vatbaar is, en indien eenigszins mogelijk zal ik het opnemen, omdat ik 't met U eens ben dat dergelijke misdrijven, begaan aan schuldelooze dieren, niet genoeg aan de kaak kunnen worden gesteld. Met dat al krijgt Uw vader er zijn poes niet mee terug, en dat vind ik het ergst van alles. Men moet maar zelf een dier zoo liefhebben als ik het mijn honden deed en doe, om te kunnen navoelen wat zoo'n verlies op zóó'n wijze beteekent....
Ties. Ik méén dat dit Uw vorig pseud: was. In elk geval zult gij wel begrijpen dat deze corr: voor U is bestemd. Want, al deelt gij mij mede geen antwoord te verlangen, en al ben ik het met U eens dat dit ook niet noodig is, ik wil u toch even melden dat ik Uw brief ontving en met belangstelling las. In hoofdzaak blijf ik bij mijn vroeger beweren, namelijk dat gij redeneert zooals een jong mensch doet, die noch de wereld noch de menschen kent, die heel veel illusies heeft, en nog weinig kent van de désillusioneerende werkelijkheid. Zoo b.v. waar gij meent dat wetten-maken iets helpen kan tegen de door U bedoelde mis-standen. Juist, omdat dit alles theorie is die afstuit op de onuitvoerbaarheid ervan in de praktijk, juist daarom blijft het phrase en niets anders. Maar ik overtuig U even weinig als gij het mij doet. Wat gij mij in Uw brief vertelt is voor mij natuurlijk niets nieuws. En wat ik U antwoord zult gij niet met mij eens zijn, want het is niet iets waarin ik U mijn gelijk en Uw ongelijk kan bewijzen. Evenals de meeste questies is ook dit er eene die van geheel verschillend standpunt kan worden beschouwd. Mijn standpunt is niet het Uwe; misschien hebben wij beiden ongelijk, misschien vergis ik mij, misschien is het gelijk aan mijn kant. Maar hoe dat zij, een discussie erover blijft vruchteloos, ten minste eene op déze wijze. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.