Dit onderwerp staat geheel eenig daar, opgevat op die wijze!
En het treft mij te méér dat de schrijfster het zóó opvatte en uitwerkte, omdat het een mode van den dag is geworden: van de ongetrouwde vrouw te eischen dat zij het moedergeluk zoeken zal in het zich ontfermen over een of ander onecht of verwaarloosd kind! Mij lijkt dit gecoquetteer met ‘het moeder-instinct’ onnatuurlijk en onwaar!
Want ‘het moeder-instinct’ is m.i. niet af te scheiden van de liefde tot den man, waardoor het kind ontvangen wordt. En, juist omdat zoo veel huwelijken gesloten worden zonder éénige éérlijke liefde van de zijde der vrouw, maar om allerlei bijoogmerken van bezorgd-willen-zijn, enz. enz., juist dáárom zijn er ook zoovele slechte en egoïste moeders, voor wie de komst van het kindje een last, hoogstens een noodzaak is, maar alles behalve een genot!
Den vorigen winter is er een boekje uitgekomen van Ruth Bré: O, mocht ik moeder zijn, waarin zij het goed-recht der vrouw bepleit van kinderen te hebben. Naar aanleiding van dat boekje en van mij gedane vragen, schreef ik elders (Holl. Lelie van 6 Januari in een artikel: Wenscht elke vrouw moeder te zijn?):
‘Ik persoonlijk kan mij niet voorstellen dat men verlangt naar een kind, tenzij dat is het geschenk van den man dien men zóó liefheeft, dat men van hem-alléén dat hoogste geschenk wenscht! Ik voel dat zóó sterk, dat ik zelfs geloof hoe ik 't kind dat ik had van den man dien ik niet liefhad, zou haten; omdat ik in dat kind altijd hem zou zien.... Ik voel in het kind alleen het geschenk van den geliefden man. Ik geloof dat het als zoodanig het hoogste, heiligste, schoonste en zaligste is, wat voor een vrouw denkbaar kan zijn. Maar alléén als zoodanig, als geschenk van den geliefden man.’
Intusschen geef ik gaarne toe dat er hier en daar vrouwen zijn, in wie de behoefte aan het vertroetelen en liefkoozen van een kind zóó sterk is, dat het er voor hen niet op aankomt van wien het kind eigenlijk geboren, en wáár het van daan komt, als het maar voortaan hun eigendom mag zijn! Tot op zekere hoogte kan ik mij die behoefte zelfs vóórstellen. Er is in het ouder worden der ongehuwde vrouw een groote onbevredigdheid, waar het geldt haar onvoldaan gebleven verlangen naar die teederheden en liefkoozingen, die het kind noodig heeft juist van vrouwenhanden en vrouwenharten; en die het haar teruggeeft op zijn beurt! Dat de meesten onzer de toevlucht nemen tot een overgevoelig sollen met, en aanbidden zelfs van onze huisdieren, honden en katten voornamelijk, komt voort uit die behoefte, die zich op die wijze een uitweg zoekt! En zoo ligt de gedachte voor de hand, waarmee modezucht tegenwoordig een coquetteerend spel drijft: Hoe goed zou het niet zijn als al déze vrouwen eenvoudig een of ander kind ‘aannamen’ als eigen! Er zijn helaas genoeg verwaarloosde en ‘onechte’ stumpertjes! Beide partijen waren dan geholpen! - Ik voor mij heb soms stilgestaan bij die mogelijkheid, van zelve een vreemd kind in mijn huis nemen en opvoeden! Maar mijn tweede gedachte is steeds geweest, dat ik te veel terug zou schrikken voor de onbekende ondeugden van den onbekenden vader van dat mijzelve vréémde, niet uit mij geboren kind!
Wat men vergeeft, begrijpt, verontschuldigt bij het in liefde geboren kind, ontvangen van den geliefden man, dat wordt een onbegrijpelijk iets, een duister geheim bij het vreemde, van vreemde ouders tot ons gekomen, ons naar den vleesche en naar de ziel geheel onverwante kind! En het gevolg dáárvan zal tevens zijn, dat de ongehuwde, vreemde opvoedster nog véél eerder te kort schiet bij de leiding der zich ontwikkelende gebreken, dan de eigen moeder, hoe jong en onervaren misschien nog, dat zal doen! Want deze laatste - ik spreek natuurlijk van eene die haar kind éérlijk liefheeft, - zal instinctmatig návoelen en raden; waar de vreemde, hoe goed zij 't ook meent of heeft nágelezen in de boeken, toch rondtast in het meest volstrekte duister, omdat zij geen enkelen bloedsband gemeen heeft met het tot zich genomen kind!
't Zijn déze gevoelens, die ik uitgewerkt vind in de tragische geschiedenis van Benjamin. Wat is de dorre, belachelijke oude-juffrouw-eenzaamheid van die vier zusters aandoenlijk-wáár geteekend! Hoe vergeten-ongelukkig-eentonig rolt hun klein bestaantje troosteloos voort, aangevuld met twistjes en feuilletons, en sparen voor den ouden dag! En inwendig dat vereenzaamde gevoel, dat hunkeren naar iets moois en heiligs om het leven mee te vullen. Tot een toeval het hun duidelijk maakt als een openbaring: We moeten een kind aannemen!
Hier begint het schoonste gedeelte van