in elk opzicht schadelijk. Een bedorven maag... een verwarde geest! Beide wreken zich. Het gelezene wordt niet overdacht, verwerkt; het kan niet ‘bezinken.’ De geest wordt een chaos. De indrukken verdringen elkaar. Te veel lezen verwoest lichaam en ziel en werpt niets blijvends af. Men bedenke dit in een tijd van veel-schrijverij. 't Is een valsche eerzucht te willen zeggen ‘dat alles heb 'k gelezen.’ Eén voortreffelijk boek lezen en herlezen heeft méér waarde dan het eene boek na het andere, het eene feuilleton na het andere, verslinden.
Andermaal: een goed werk doen zij, die pogen de veellezers in hun hartstocht zich te leeren matigen. Ook hier geldt de eisch der zelfbeheersching.
Waarom zullen wij lezen?
Om den ledigen tijd te dooden? Goed! ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’. Ter ontspanning? Best! Inspanning worde door ontspanning gevolgd. Bovendien: hoeveel goede boeken zouden anders niet opengesneden worden. En wie altijd werkt - in den winkel, op het kantoor, in de fabriek, op de studeerkamer, in huis of elders, met de handen of met het hoofd - neme bijwijlen het boek ter hand dat den geest verfrischt, den blik verruimt en in anderen dampkring doet ademen. Doch bovenal worde een boek gelezen om de kennis te verrijken en aan het gemoed voedsel te schenken. Uitbreiding van den gezichteinder, verscherping van het oordeel, verfijning van den smaak, verruiming van den blik behoeven wij allen. Doch daarnevens hebben wij noodig: verheffende, zielelouterende, gemoedverwarmende indrukken. Aan de vorming van het karakter, de versterking van den wil, de verheffing des gevoels moet immer gearbeid worden. Wie dit alles aan geschriften mede dank weet, eert zijn geestelijke weldoeners, zijn mannen van wetenschap, van denken en zoeken, zijn dichters en schrijvers, bekenden zoowel als onbekenden. Naarmate een mensch hooger staat - verstandelijk en zedelijk naar dezelfde mate zal hij altoos kieskeuriger worden in de keuze zijner lectuur.
Wat is een goed boek?
Zulk een dat het denken aan het werk zet, onze kennis van het wetenswaardige vermeerdert, zoodat weetgierigheid wordt bevredigd, zulk een dat opwekt den lust tot meer kennen, begrijpen, verklaren en dat nieuwe vragen en nieuwe raadselen stelt en ons voorlegt ter beantwoording en oplossing.
Zulk een dat het hart verwarmt, reinigt, verheft; dat schoone gedachten wekt, idealen schept, edele indrukken achterlaat, opbouwenden invloed uitoefent, met geestdrift vervult, verontwaardiging doet geboren worden, snaren doet trillen in de ziel, dat de verbeelding leidt op goede banen. Goed is een boek niet dat onreine driften en hartstochten voedt, te veel vertrouwd maakt met zonden, den mensch bij voorkeur doet waden door modder en slijk, hem bij voorkeur teekent als een willoos en machteloos wezen, hem alleen doet kennen van zijn dierlijke zijde, alsof niet in elk schepsel ook iets hoogers en edelers aanwezig is, dat wel voor een poos verduisterd maar niet vernietigd kan worden.
Groot zij des schrijvers gevoel van verantwoordelijkheid!
Geen zielenmoordenden, maar levenwekkenden invloed moet hij uitoefenen. Hij vergete niet dat indrukken kunnen nawerken het gansche leven door, dat zijn woorden een groote kracht kunnen wezen, werkend als een zuurdeeg dat het geheele meel doortrekt. Hij toone eerbied te bezitten voor zich zelf, voor zijn lezers en lezeressen en speculeere nimmer - uit geldzucht, uit d'ellendige ijdelheid om door de massa gelezen te worden - op den wansmaak van een in zijn smaak bedorven en van een zedelijk onontwikkeld publiek dat steeds naar sterker prikkels vraagt. Hij doe den mensch niet dalen. Het boek zij onze huisvriend en dat kan het alleen wezen wanneer het werkt opbouwend, niet druppel voor druppel zielvergiftigend. Een vonnis over die lectuur welke wij anderen niet durven aanbieden, over welker inhoud, inkleeding en taal wij ons schamen zouden te spreken.
Hoe moeten wij lezen?
Met hoofd en hart beide. Wij moeten het zóo doen dat we ons verplaatsen in 's schrijvers gedachtenwereld en doorleven zooveel mogelijk wat hem vervuld moet hebben, toen hij zijn denkbeelden aan het papier toevertrouwde. Weinigen kunnen goed lezen. Wie een mooi boek leest, herleest en nog eens leest, zal ondervinden dat hij telkens nieuwe schoonheden, treffende gedachten ontdekt, welke hem te voren ontgaan waren.
Ach.. er wordt zoo slecht gelezen en verkeerd verstaan en menigeen laat een schrijver en dichter - evenals een spreker - zeggen, wat men zou wenschen dat gezegd was. Is goed hooren en juist weergeven een groote