zeggen, dat ik hem misschien nog beter begrijp en navoel dan gij kunt vermoeden. Wees Gelukkig en Maak Gelukkig. M.i. heeft een vrouw het zoo recht in haar macht het geluk te verspreiden in haar gezin. Weet gij wat ik U toewensch? Dat Uw man eens van U moge getuigen, wat mij onlangs op reis gezegd werd in een winkel waar ik nog al veel had gekocht, en daardoor met den eigenaar aan het praten was geraakt. Zijn vrouw beviel in die dagen van haar tweede kind, en dit werd aanleiding dat hij mij den oudsten, een ventje van een jaar of vijf, voorstelde. Toen ik hem bij een volgende gelegenheid zei, wat een alleraardigst, welopgevoed, en bijdehand kereltje ik zijn zoontje had gevonden, was zijn met stralende oogen gegeven éénig antwoord: ‘Oh Gnädiges Fräulein, das ist weil er eine so gute Mutter hat!’
Het was mij van het begin af opgevallen hoe die man, die het razend druk had in zijn zaak, die er niet sterk uitzag, en die zich nauwlijks den tijd kon gunnen te eten of te drinken, de tevredenheid, ja het geluk, letterlijk uit de oogen fonkelde. Toen, na die woorden, begréép ik waarom hij zoo gelukkig uitzag...
Zulke vrouwen, zulke moeders, doen in waarheid iets, ja, oneindig véél, voor de Maatschappij!
Mathilde. Ik geloof dat ik al Uw brieven heb ontvangen, en óók heb beantwoord, op dezen laatsten na. Heel veel dank. Ik was zoo blij iets te hooren van onzen lieven zieke. Uw dochter schreef mij zoo hartelijk. Ja, m.i. zijn vrouwen, als zij goed zijn, geboren ziekenverpleegsters. Daarom is het ook zoo'n leugen van echtgenooten en moeders, die een pleegzuster in hun gezin zetten bij man of kind, in plaats van zelf die taak op zich te nemen, dat zij dit doen uit verstand, in 't belang van den of de zieke. Wie als vrouw of als moeder haar man of haar kind liefheeft, die kan het beter, geduldiger, zelfopofferender volhouden, dan de beste en gewilligste gehuurde hulp. Er zijn zeer enkele ziekten- en uitzonderingsgevallen, waar een bepaalde kennis van verpleging noodzaak is. Maar in verreweg de meeste dagelijks-voorkomende ongesteldheden heeft de patiënt veel meer noodig de toegevende liefde van de verpleegster, dan hare groote kennis. Kom echter eens bij de soort echtgenooten en moeders, die ik op het oog heb, om liefde in de binnenkamer, in ziekte, in tegenspoed...
G.M. Uw vertaling neem ik aan. Heel veel dank voor Uw briefje. Ik ben blij dat gij mij niet aanziet voor zoo'n bekrompen uil, dat ik een aanmerking op mijn werk euvel zou nemen. Men moet wel héél dom zijn, als men te hoogmoedig is om een aanmerking te kunnen verdragen. Ik geloof graag dat ik dikwijls aanstoot geef op de door U bedoelde wijze. M.i. kan dat moeilijk anders. Als men de puntjes op de i moet zetten, raakt men licht kwetsbare plaatsen. Echter wil ik geenszins in een zelfverdediging treden. Het is moeilijk dat te doen, waar ik overtuigd ben dat gij de zaak van mijn standpunt anders zoudt bezien, dan van het Uwe. De beste stuurlui staan aan wal, is een waar spreekwoord. Het schrijven in het publiek is een geheel ander ding, dan het particuliere vrouw-leven. Gij zoudt dus eerst in mijn plaats moeten zijn, om te kunnen overzien wat ik bedoel. Dit neemt niet weg dat ik Uw schrijven heel graag onthoud en overdenk, U zeer dankbaar ben voor Uw vriendelijke openhartige woorden, en U gaarne toesta mij zoo eerlijk en zoo dikwijls gij wilt Uw meening te zeggen. ‘Een vriend die mij mijn feilen toont’ is een der van Alphensche versjes, dat gij zeker ook wel kent, en dat ik in dit geval van toepassing acht...
V.V. te 's-Hage. U schrijft mij, dat in een artikel van de Wetenschappelijke Bladen van Aug: 1904 voorkomt:
‘Bovendien is deze zenuwachtigheid (der vrouwen) ook deels een opzettelijk of onwillekeurig aanwendsel, zooals b.v. het telkens flauw vallen en in tranen uitbarsten was, waarvan men heden ten dage niet meer hoort omdat het uit de mode is.’
En U wenscht van mij te weten:
‘Of ik van oordeel ben dat dergelijke uitingen van zenuwachtigheid bij de vrouwen, als geheel uit de mode, niet meer voorkomen?’
Wel, ik zou denken dat een zenuwarts U beter kan inlichten op deze vraag, dan ik. Te oordeelen naar het toenemend aantal zenuwdokters, speciaal hypnotiseurs, zou ik denken dat de zenuwachtigheid-zelve verbazend toeneemt bij de vrouwen. Wat echter de verschijnselen betreft, in hoeverre die echt of onecht zijn, en dus samengaan met ‘mode’, valt moeilijk te constateeren. Vrouwen die uit zenuwachtigheid dadelijk huilen ken ik zeer zeker vele; flauwvallende vrouwen heb ik nimmer anders ontmoet dan in romans en opera's, (en dan speciaal in het ouderwetsche genre romans). Huilen en lachen uit zenuwachtigheid komt natuurlijk neer op 't zelfde. Ik begon als kind dadelijk te lachen als ik nerveus werd, en ik herinner mij levendig hoe veel extra-standjes mij dat op school bezorgde, want mijn mede-belhamertje waar het kattekwaad betrof had het, in mijn oogen groote ‘voorrecht’, dat zij dadelijk haar groote kijkers vol tranen kreeg bij de minste gestrenge toespraak der juffrouwen. Als ze dan zulke wanhopige dikke tranen tersluiks wegveegde, zag ze er zoo akelig bedroefd en deerniswekkend rampzalig uit, dat men wel een steenen hart moest hebben om haar niet te vergeven. Ik daarentegen lachte steeds zenuwachtiger en krampachtiger, met het voor mij droevige gevolg, dat ik de vertoornde gerechtigheid, in de gedaante der schooljuffrouw, hoe langer hoe meer ergerde en prikkelde daardoor; zoodat zij haar straffen, die wij beiden verdienden, ten slotte alléén over mijn hoofd uitstortte....
Verschijnselen van zenuwachtigheid aan ‘modezucht’ toeschrijven lijkt mij altijd heel gevaarlijk. Zenuwachtigheid kan zich op honderd verschillende manieren uiten, en slechts zij, die zelven niet weten wat een narigheid zulke uitingen meebrengen voor de betrokkenen-zelf, oordeelen er zoo hard over. Ik voor mij geloof niet, dat er in werkelijkheid velen zijn of ooit zijn geweest, die enkel uit modezucht flauw-vallen en huilen. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.