er allen nadruk op, dat men zich in elk geval wel rekenschap geven mag in hoeverre anderen geschaad of ongelukkig worden door onze daad. In ‘Het Eene Noodige’ liet zij, die zich van kant maakte, geen enkelen band achter van innige beteekenis; zij was in den meest absoluten zin alleen op aarde. - Wie echter banden of plichten heeft, die zal in géén geval ‘mooi’ handelen door een zelfmoord uit liefde, maar slechts zelfzuchtig. In hoeverre hij of zij de kracht heeft tot verder-leven, kan niemand beoordeelen; wie zich-zelf van zijn lijden verlost is daarom meer te beklagen dan hard te vallen; maar zijn of haar daad ‘mooi’ noemen, acht ik zeer onjuist-gezien. Daarentegen ben ik 't gehéél met U eens, dat een zelfmoord niet laf is. Er hoort m.i. zeer zeker moed toe, het Onbekende te durven tegengaan, vrijwillig; veel meer moed dan noodig is tot verder-leven. - Dat een zelfmoord een ‘lafheid’ is, acht ik een der vele phrasen, uitgevonden door menschen die niet de wáárheid durven zeggen. - Voor Ghetto voel ik even-weinig als gij. Veel meer voor de arme Gretchen, die gij zoo veroordeelt. Dat Faust een ellendeling was, verandert niets aan háár ongelukkig lot. En dat lot is het algemeen-menschelijke van zoo menig onschuldig meisje. Voor Uw protégé weet ik niet dadelijk iets. Vraag het in de Lelie; mij dunkt voor zoo iemand moet toch wel een plaats te vinden zijn. Ik zou ook wegens het andere onderwerp vragen in de Lelie, en het niet doen zonder toestemming der betrokkenen. Anders zult gij stellig de grootste onaangenaamheden krijgen. Hartelijk gegroet.
Lotos. Ja, het is voldoende als gij den uitgever het nommer opgeeft van de Lelie waarin Uw bijdrage voorkomt. Ik heb deze nieuwe bijdrage van U aangenomen. Over ‘Vriendschap tusschen een man en een vrouw’ mijn meening te zeggen, acht ik onmogelijk. Het is een zoo individueele zaak. Dank overigens voor Uw hartelijk schrijven. Ik heb zoo innig met U te doen. Wat de wetten betreft, in die opzichten waarover gij U beklaagt zijn zij zeer onrechtvaardig. Dat lijdt geen twijfel. - M.i. schuilt de groote fout daarin, dat zoo weinig menschen weten wat zij doen, als zij zoo'n stap wagen voor gansch hun leven; zij weten, juist ook wat de wettelijke gevolgen aangaat, veel te weinig. En als de droeve werkelijkheid het hun leert, is het te laat.
- Divad. Indien ge Uw stukje onder ps: wilt plaatsen, heeft dit invloed op het honorarium. Als gij er bij blijft, heb ik er geen bezwaar tegen. De meer of minder spoedige plaatsing hangt af van de beschikbare ruimte, daar het nog al lang is. Ik weet niets af van de zaak waarover gij Uw bevreemding uitdrukt. Vermoedelijk vindt de persoon-in-questie een antwoord niet noodig. Hij had geschreven, gij hadt Uw bedenkingen geüit. En daarmee was de zaak afgeloopen. Althans zoo zou ik gedacht hebben in zijn plaats. Maar ik herhaal, ik wéét van niets.
Jaru. - De uitgever heeft de opgaven van het U toekomende honorarium; gij hebt hem slechts het nommer op te geven waarin bijdragen van U voorkomen. Gij hebt recht op een tweede exemplaar van het nommer met Uw vertaling. Als gij het nog niet ontvingt, wil dan s.v.p. een ex: aanvragen aan den uitgever. Onder mijn redactie worden ze niet door mij, maar door hem, verzonden. Ik weet niet of gij voorkwaamt onder de nog-beoordeelde handschriften. De uitgever heeft alles geregeld, maar zoo niet, dan hebt gij Uw bedrag slechts bij hem terug te vorderen. Hebt gij gezien dat een dame in de Lelie adverteert, hoe zij tegen inzending van 50 ct. handschriften beoordeelt? Misschien wilt gij het eens bij haar probeeren? - Dit is nu een volledig antwoord op Uw vragen. - Nu kom ik U een goed-gemeend standje maken, omdat gij U - waarom weet ik niet - nog steeds inbeeldt, dat ik geen goeden indruk van U kreeg bij onze vluchtige kennismaking. Ten eerste heb ik U, meen ik, al vroeger geantwoord dat de omstandigheden tot een kennismaking, nòch voor U, nòch voor mijzelve, heel gunstig waren. Bij zulke gelegenheden, in zoo'n plaats, heeft men van weerszijden zoo weinig gelegenheid zich vrij te uiten of te geven. Ik-zelf tenminste voel mij dan volstrekt niet zooals ik werklijk ben, maar gedwongen en terughoudend... Bovendien echter heb ik geen slechten indruk van U gekregen; gij kunt mij gerust gelooven, dat ik dan heel anders tegen U zou zijn geweest. Ook zou ik U dan niet uitnoodigen ons te komen opzoeken; welke uitnoodiging ik bij deze, mede namens mijn huisgenoote, van harte herhaal. Gij kunt dan de kennismaking hernieuwen met ons alle drie, want onze Marie herinnert gij U ook, niet-waar? Alleen Fritsje is een nieuweling voor U. Maar, daar zijn hart meer zacht gestemd is voor dames dan voor heeren, zal hij wel spoedig met U op goeden voet geraken. Manlijke bezoekers schijnen hem minder aan te trekken, dan vrouwen. Hij
is misschien in zijn hondenhart een verstokt feminist!! - Als gij nu weer in Den Haag komt logeeren, schrijf het dan vooruit, dan kunnen wij een afspraak maken...
P.A.L. - Uw ingez: stuk over Vriendschap wil ik gaarne ongeteekend plaatsen, maar Uw naam moet aan mij-persoonlijk bekend zijn. Geef die dus op. Het blijft redactie-geheim.
Moeke II. Uw bijdragen in dank ontvangen. - Ik erken van ganscher harte, lieve mevrouw, dat Uw groote berusting bij zooveel beproevingen mij beschaamd doet staan. Neen, zoover ben ik niet. Berusten in hetgeen een Onbekende Macht ons aandoet vind ik onmogelijk. Als het eigen schuld is, kan men met zichzelve redeneeren, dat men niet beter verdiende. Maar juist zulke verdrietelijkheden, als die welke U hebt moeten doormaken, gaan zoo geheel en al om buiten ons eigen toedoen. Echter wil ik U geen verdriet doen door U met mijn minderberustende stemming bezig te houden. U zijt zeker van ons tweeën de gelukkigste, door zoo te denken als U doet. Mijn zeer hartelijken dank. Ik zal U steeds gáárne schrijven.
Sonia. - Ik zie Uw tweede bijdrage met genoegen tegemoet. Dank voor de briefkaart.
Coba Dekker. Dit versje van U is naar den vorm nog onvolkomen. Misschien plaats ik het toch om de mooie idee er in. Zendt mij nog maar eens iets; maar géén lange novelle, want daarvoor is in de Lelie geen plaats.