niet kunnen gaan zeggen van het realisme in de kunst? Heeft ook deze richting niet vele toekomstdroomen over de vermeerdering der schoonheid in de kunst niet in werkelijkheid kunnen omzetten? Zijn er door het realisme ook niet vele décepties verwekt? En zijn er, vooral onder de jongeren, niet malkontenten, gedupeerden, gedésillusioneerden door onstaan, die al naar iets anders, wéér naar iets anders, aan 't zoeken en aan 't opschuiven zijn gegaan naar den kant van het idealisme, wegschuivend van het realisme onder een rilling van kilheid?
't Zijn nog maar vragen in twijfelenden vorm uitgesproken; we willen de kwestie slechts met voorzichtige vingers aanraken, ze nog slechts beademen met onze woorden, omdat, wanneer wij ze met de scherpe degen eener argumentatie gingen aanvallen, we op 't oogenblik nog door de schimmenlichamen van onstoffelijke veronderstellingen zouden heensteken.
Maar, we houden 't vol, er is iets gebeurende: er is een afwachting, een weifel, een halte, een fluisteren onder elkaar, een elkander heen en weer trekken, een elkaar vragend in de oogen zien in de kunst. En onder hen, die aan de beginstreep staan, is een onzekere turing in de verte, een heel voorzichtig voet verzetten, een tatonneerend grijpen met de handen in nevels, een tasten naar een nieuwen houvast, een duizeling in het hoofd. En de jonge bende van nieuwe talenten weet nog niet naar welke richting haar onstuimige vaart te wenden.
Dit is het oogenblik, waarop Augusta de Wit in de kunst is gekomen.
En dat is voorloopig haar ongeluk, of juister, het ongeluk voor haar talent geworden.
Want in zulke kritieke perioden slaan alleen de zeer krachtige talenten zich er door; slechts zij, die van den aanvang af weten wat ze willen en duidelijk hun weg voor zich afgebakend zien, komen vooruit. De ‘groote’ talenten en de ‘brutes’ nemen in zulke tijden dadelijk een voorsprong; zij kijken niet om, maar gaan met onverstoorbare zekerheid hun gang. De geboren ‘leiders’ en de ‘artistieke avonturiers’ kennen in zulk een weifel-stadium geen scrupules.
Maar op den drempel blijven de zwakken, de beschroomden, de dualistisch aangelegden, de teer-zieligen en de ongeëkwilibreerden zich achter de ooren krabbelen, schuifelvoeten en kuchen.
En tot die kategorie der drempelweifelaars behoort Augusta de Wit.
Minder door schroom of zwakte dan wel door haar dualisme en haar ongeëkwilibreerdheid staat zij nu al langer dan noodig is, haar voeten te vegen op den mat vóór de drempelpoort. Ze weet niet of ze links dan wel rechts naar binnen zal gaan. En die keuze is haar nòg moeilijker gemaakt nadat haar, na het verschijnen van haar: ‘Facts and Fancies about Java’ binnen uit den tempel zulke aanmoedigende lokstemmen hebben toegeroepen.
‘Facts and Fancies’: - ja juist, die titel zou niet alleen op haar mededeelingen over Java, maar ook uitstekend toepasselijk wezen op àl haar boeken, op haar novellen en op haar roman. Feiten èn fikties! Dàt is juist haar dualisme. Aan feiten alléén heeft zij niet genoeg; ze moet er nog iets bij kunnen fantaseeren. Haar natuur, haar aanleg is een mengsel van beiden: realisme èn fantasie.
En daarmee staat ze nu ook voor een moeilijkheid in de kunst.
Men mag gerust aannemen - en 't was van een vrouw, die omstreeks 1900 onze kunst binnenkwam, haast ook niet anders te ververwachten -, dat zij de werken der realistische kunst der Fransche school heeft gelezen en die kunst dus heeft leeren kennen. De aanschouwingswijze der stof, den kijk op de dingen, de manier van psychologische ontleding, de opbouw van een verhaal, de struktuur van taal en zinnen: - dit en nóg meer heeft haar waarschijnlijk wel in dat soort werk aangetrokken en heeft zij er zich ook uit eigen gemaakt. Men vindt er tenminste de sporen in haar eigen werk van terug.
Maar dat alléén kon haar niet bevredigen. Haar behoefte aan opfraaiïng door middel van haar fantasie, aan het voegen van een bijmengsel van idealisme aan de realiteit, heeft tevens iets van dualisme aan haar kunst gegeven.
Men voelt in al haar werk, in den opzet en de keuze der stof van haar novellen en van haar roman, een poging, ja, nóg meer dan dat: een wil om de realiteit van het leven af te beelden en te analyseeren. Zoo tusschen alles door merkt men voortdurend de inspanning om den hoek gluren, die haar blijft toefluisteren, om wààr te blijven, in het leven rond te kijken, en uit hetgeen daar voor haar te zien en wáár te nemen valt haar kunst op te bouwen. Maar dan komt de fantasie weer, die met een aanmoedigend