zijnde’ en zich een air gaven van moderne-vrouw. Niet ‘omdat ze dat wezenlijk waren, maar alleen um deze reden: opdat de maatschappij toch niet denken zou, dat zij er óók op uit waren een man te zoeken, alleen om getrouwd te willen zijn. Jammer, jammer, want daardoor doen ze zich héél anders voor dan ze in werkelijkheid zijn, en slepen nog anderen mee op den koop toe. Ik hoop van harte dat hierin langzamerhand verandering zal komen.’
Ja, ‘uitgaan’ in den gewonen zin heeft inderdaad een ‘minne’ beteekenis gekregen. En ik kan best begrijpen dat er meisjes zijn die daarom 't land hebben aan 't zoogenaamde ‘uitgaan’. Maar jammer vind ik het toch. Want waarom zou een jong-meisje niet genieten van een zorgelooze jeugd als die haar deel kan zijn. Ik ken in den Haag zoovele pruilerig in een hoekje zittende jonge dametjes, die zichzelf daardoor nog meer tot last zijn dan hunne ouders, dat ik 't altijd bejammer hoe juist zulke wezentjes dikwijls zoo'n gelukkig, onbezorgd bestaan hebben waarvan zij in geen enkel opzicht profiteeren. -
Wat die kwestie van talen en wiskunde betreft, gij schrijft: ‘Ik heb iemand gesproken (een heer) over de kwestie waarom toch jongens over 't algemeen verder waren in de wiskundige vakken dan meisjes, en meisjes juist meer gevorderd waren in de talen. 't Gesprek kwam er héél toevallig op, doordat hij beweerde zoo slecht de talen te kunnen spreken, al was hij er ook voor naar 't buitenland geweest. Hij zei, dat z.i. bij den man de rekenvakken meer belangstelling opwekten, omdat daarbij voornamelijk het verstand te pas kwam; terwijl de vrouw vooral met de talen ophad, omdat daarbij bovenal gevoel noodig is, en zij dat in véél ruimer mate bezat dan de man. Ik weet niet of die bewering juist is, maar als ik bij mezelf naga, dan weet ik dat ik nooit in rekenen heb belang gesteld, zelfs niet op de lagere school. Daarentegen had ik veel taalgevoel. 't Liet me koud of een ploeg werklieden meer af kon maken dan een andere in denzelfden tijd. Ook kon 't me geen zier schelen, hoeveel inhoud houten bakken van zooveel en zooveel afmeting hadden, of dal A zijn vriend B inhaalde op den weg van X naar Y.’
Ik-zelve heb dit ook dikwijls zoo hooren uitleggen, en ik-ook heb, evenmin als gij, ooit gehouden van algebra, meetkunde en rekenen. Bij het uit het hoofd rekenen was het mij steeds bijna onmogelijk mijn gedachten erbij te houden. En nu nog breng ik nooit een lange optellingsom ineens ten einde, want midden erin vluchten mijn gedachten weg, dringen zich andere beelden voor mijn geest, en vergeet ik mijn cijfers. Cijfers zijn voor mij de meestdorre en vervelende dingen die er bestaan. Uit mijn schooljaren herinner ik mij nog steeds, hoe wij voor een middagles een bijzonder moeielijk algebraïsch vraagstuk thuis hadden op te lossen. De moeilijkheid van 't geval ‘reizte’ mij, (trok mij aan); ik deed mijn best, wat ik gewoonlijk met rekenen en aanverwante dingen niet deed, en toen ik op school kwam bleek ik de eenige te zijn, die het vraagstuk had weten op lossen. Helaas, kort was mijn triomf, want de juffrouw, niet gewoon aan zooveel ijver mijnerzijds, opperde het vermoeden, dat mijn vader mij wel zou hebben geholpen. Ik kon haar gelukkig bewijzen hoezeer zij zich vergiste, daar mijn vader toevallig uit de stad was, maar ik gevoelde mij verder bekoeld in het bij-uitzondering-mijn-best-doen. En ik moet tot mijn schande bekennen dat ik, over het geheel genomen in die vakken waarin ik plezier had een goede leerling, in de algebrameetkunde- en reken-uren tot de grootste lastposten behoorde, en dikwijls in den hoek heb gestaan wegens in die lessen begane vergrijpen, van een' aard zooals Top Naeff ze zoo goed weet te beschrijven....
Intusschen moet ik U, lieve Excelsior, en mijzelve de kroon van het hoofd nemen, dat wij daarom zoo uitmunten in gevoel boven hen die wel goed rekenen kunnen, en er wel van houden, want ik kan U de verzekering geven dat een der gevoeligste vrouwen die ik ken (en dat van zeer nabij,) een zeer innig-gevoelig-aangelegde, dóór en dóór vrouwelijke natuur, op school uitmuntte in rekenen, weinig taalgevoel bezit, en bij het afleggen van haar onderwijzeresexamen juist op de rekenkundige vakken het gemakkelijkst slaagde. Zij zegt dat zij van rekenen dol hield, in tegenstelling van andere vakken. En, zooals ik U hierboven zei, zij behoort tot de gevoeligste vrouwen die er bestaan, zóó zelfs, dat velen haar ‘overgevoelig’ zullen noemen.
- U komt tevens nog een antwoord toe op Uw vorigen brief over het artikel van Dr: van Deventer. - Wat gij schrijft betreffende het moeilijke van uitgaan te vereenigen met studie geef ik U volkomen toe. Gij vergist U echter m.i. als gij dit in verband brengt met het artikel van Dr: van Deventer. Hij heeft het over niet-volwassen, nog-school-gaande meisjes. Die worden dus in geen geval bemoeilijkt in hun studie door te veel uitgaan. (Tenzij in groote steden, waar sommige dwaze ouders hen vóór hun tijd oud maken door ze reeds op de schoolbanken te laten uitgaan naar danspartijtjes, kurhaus-bals, enz. enz.) -
Verder schrijft gij, dat het zoo moeilijk is voor een meisje om studie en huishoudelijkheid te vereenigen. Alweder zeer juist. Maar juist daarom laat zich dat alles niet vereenigen. Dat is juist een der grootste onzinnigheden van de vrouwenbeweging, dat zij uit pedanterie en zelfaanbidding de meisjes wil doen gelooven dat zij alles tegelijk kunnen, méér dan de begaafdste man in menig geval. Wie een betrekking zoekt, (ik beantwoord uw vraag), die moet te rade gaan met haar aanleg. Is haar hoofd beter geschikt voor werk dan haar handen 't zijn, dan kieze zij een studie-vak. Is zij meer geschikt voor 't huishoudelijke, dan zal zij door zich daarop grondig toe te leggen verder in de wereld komen, dan doorbreke-beenen in alles tegelijk. Wie geen betrekking behoeft te zoeken, doet m.i. het méést vrouwlijk door zich vóór alles te bekwamen in echt-huishoudelijke en vrouwlijke dingen. En heeft zij daartoe weinig aanleg, dan is dat een reden te meer om er haar aandacht en haar tijd met ijver aan te wijden.
‘Bleeke neuzen en eigen schuld’ deed U denken aan hetgeen gij hebt bijgewoond van meisjes die uit hoogmoed onderwijzeres werden. Ja, wat gij daarvan schrijft geloof ik gaarne. De lust iets anders te schijnen dan men is, en de valsche schaamte is heden ten dage ingeboren in de menschen in alle standen. - Neen, ik vond uw gedachte over mij - als gij U die nog herinnert - niets ‘brutaal’ Ik vind het heel vriendelijk van U gevoeld. -
Ten slotte wil ik nog Uw eigen woorden overnemen over boeken als Kamertjeszonde enz., enz., naar aanleiding van Jeanne van Doorn en Dolf's correspondentie in de Lelie. Ik doe dat, omdat gij in die woorden zoo heel juist zegt wat de oorzaak is van veel kwaad heden ten dage bij jonge menschen, (niet alleen meisjes maar ook jongelui.) Zij praten elkaar na. En zij lezen volstrekt niet ‘om de kunst’ maar uit modezucht, en omdat die en die zegt dat het zoo mooi is, etc., etc. En er blijft dan wel degelijk wat hangen van den vuilen inhoud, juist omdat de lezers zulke jonge onervaren menschjes zijn:
‘Ik zou kunnen vertellen, dat meisjes van 19, 20 en ouder met een hoogwijs gezicht beweren: “dat er een goede strekking zit” in een boek, alleen uit napraterij! Ze hebben 't boek dikwijls niet eens gelezen, alleen maar een beoordeeling er van! Maar wat erger is: ik heb meisjes die woorden hooren gebruiken om 't lezen van een minder “net” boek te verontschuldigen! Ze wisten heel goed, dat 't lezen er van haar niet tot eer strekte! En nietwaar, als de strekking maar goed is, dan is 't lezen veroorloofd, al is de inhoud nog zoo schaamteloos! Een dergelijke verontschuldiging, die vaak gebruikt wordl, te pas of te onpas, is: “De stijl is zoo mooi, zie je, dáárom moet je 't boek lezen, en niet op den inhoud letten! Want die is.... nou.... niet netjes!” Alsof men een boek lezen kan zonder iets van den inhoud in zich op te nemen! Ik kan 't tenminste niet.’
Ela. Wat ik in de vorige Lelie aan eenige andere vragers antwoordde geldt ook voor U; namelijk dit, dat de uitgever de opgaven heeft van het U toekomende honorarium. Zoo gij hem de Lelies opgeeft, waarin stukken van Uw hand voorkomen zal hij 't voor U nazien welk bedrag ik indertijd aan hem heb opgegeven. Het spijt mij zoo zulk slecht nieuws van U te hooren. Van harte beterschap toegewenscht....