man-wijven, geëmancipeerden, op-ijdelheid en eigen-eer beluste ledigloopsters, die haar, de goede minderheid, zóó onsympathiek is, dat zij zich liever terugtrekt. - Dientengevolge zijn het gewoonlijk de minderwaardigen-alleen, die zich laten vinden tot het zitting nemen in dat bestuur en deze vergadering; zij die het doen om bijredenen van een rolletje in de maatschappij willen spelen, van gefêteerd willen worden, van begeerte haar naam gedrukt te zien in ‘verslagen’, enz. enz. - En, waar zulke kleinzieligheid vóórzit, daar kan het wel niet anders of het doel waarvoor men vergadert moet er onder lijden, wordt dikwijls geheel uit het oog verloren. - Deze mijne bewering grondt zich op een nauwkeurig gadeslaan van hetgeen ik in mijn omgeving heb opgemerkt, niet alleen in den Haag maar ook elders. Een vereeniging, een inrichting, wordt opgericht met een wezenlijk nuttige bedoeling, (ik spreek slechts van die, welke alléén door dames worden beheerd). Het is gemakkelijk genoeg voor presidente, bestuursleden, enz., enz., een zeker aantal vrouwen te vinden, die, om bijredenen, om wat te doen te hebben, en uit andere egoïste beweeggronden, graag bereid zijn ‘de op hare schouders gelegde taak te aanvaarden’; zooals het in het jaarverslag opgehemeld heet. Maar veel minder gemakkelijk is het vrouwen op te sporen, die, nevens een grondig verstand van de zaak-in-questie, en nevens een wezenlijke belangstelling en toewijding eraan, ook nog den tijd en de lust vinden om er daadwerkelijk aan deel te nemen. Want de meesten dezer zijn gebonden door andere huiselijke plichten, die hen dwingen zich daartoe te bepalen. Juist omdat die categorie van vrouwen behoort tot de goede, de echte, de wezelijkzich-zelve offerende soort, juist dáárom bezìt zij te veel werkelijk
plichtbesef, om zich te laten verleiden door een schijn van nuttiglijken, waar zij daarvoor zou moeten verwaarloozen hoogere, méér naast de deur liggende plichten aan huisgezin, ouders, broers of zusters, of wat ook van een méér bescheiden maar daarom niet minder tijdroovenden aard...
Intusschen, er zijn eenige weinige, wier levensomstandigheden het toelaten zich uit een wezenlijk nobel beginsel aan de zaak-in-questie te wijden. Zij nemen de hun toegedachte plaats in, met evenveel oprechte toewijding als vurigen ijver...
Maar... eenerzijds is het een feit, dat zij te weinig passen bij de meerderheid, die het niet om de zaak, maar om eigen-ik te doen is, om met die meerderheid met vrucht te kunnen samenwerken, anderzijds geven zij dezer meerderheid dikwijls aanstoot door hun minder practischen zin. Het is een niet te ontkennen feit, dat de hedendaagsche presidente-spelende en speechende ‘nuttigheids’-vrouw een zekere routine heeft gekregen in het vergaderen en van den man heeft afgezien hoe dat toegaat, waardoor zij aanstoot neemt aan de ouderwetsche gemoedelijkheid der minder op den schijn gestelde, meer aan de zaak-zelve-denkende echte-vrouw. Van daar een geharrewar, een gekibbel, dat bijna zonder onder onderscheid altijd daarmee eindigt, dat de weinige wezenlijk-bruikbare elementen, die het alleen om de zaak-zelve te doen was, zich terugtrekken, en het veld vrijlaten voor de meerderheid, die de an-und-für-sich nuttige zaak slechts als uitgangspunt en voorwendsel neemt om vergaderingetje en bestuur te spelen, en zichzelve op te hemelen in geld-kostende verslagen, enz., enz. - Een voorbeeld uit velen is een vereeniging, waarvan ik-zelve korten tijd lid werd, omdat de bedoeling zeer nuttig had kunnen zijn; nl: eene om ongehuwde moeders te helpen. Het duurde niet lang, of de dames-bestuurderen zaten elkaar in het haar, en kibbelden er prettig op los. Ik bleef lid, in de hoop dat het bestuursgekibbel geen afbreuk zou doen aan het doel. Maar de vereeniging leed aan geldgebrek, als bijna alle liefdadige vereenigingen, en het trof mij dat ik, als lid, overstroomd werd met oproepingen tot vergadederingen en allerlei andere gedrukte papiertjes, waarvan ik het nut te minder kon inzien, omdat zij geld aan drukloon kostten, en geen ander doel beoogden dan de gewone leden in het bestuursgekibbel te mengen. - Aan het einde van het jaar hield de secretaresse eene natuurlijk in de courant meegedeelde rede, waarin zij
met veel omhaal van schoone woorden de vrij belachelijke bekentenis deed, dat men de ongehuwde moeder wel is waar geen daadwerkelijke hulp had kunnen geven, wegens geldgebrek, maar ze daarvoor toch met heel mooie woorden had schadeloos-gesteld. - Dat ik mijn lidmaatschap heb opgezegd, behoeft geen nader betoog. Gróót was mijn contributie niet, maar in elk geval kon ik haar beter gebruiken, dan om bij te dragen tot het drukloon teneinde kibbelende dames gelegenheid te geven elkaar in ‘vergaderingen’ in het haar te zitten. Mijn contributie had de bestemming de ongehuwde moeders te helpen met geld, niet met woorden.