‘in zaken’ gaat, schrijf je, valt het je op hoe de menschen soms spreken over den winkelier A, als van een afzetter, over B, als iemand waar je voor op moet passen terwijl je gewaarschuwd wordt voor het magazijn van C, omdat ze er ‘schandelijk’ duur zijn.
Och, trek je daar niet veel van aan, beste meid! Men is ten opzichte van ons winkeliers wel wat erg ‘loslippig’, vooral jelui dames hebt dat heel sterk, en van ons sprekende worden er allerlei adjectieven gebruikt die men niet licht in den mond zou nemen tegenover een ambtenaar b.v.
Of de menschen het zoo erg meenen als ze het soms uitdrukken?
Ik hoop het niet en geloof het ook niet.
Doch dat het verre van aangenaam is stem ik je toe.
Toevallig kwam mij dezer dagen een sterk sprekend staaltje ter oore van de fraaie reputatie waaronder wij, ‘winkelmenschen’, gebukt? gaan.
Je moet weten dat verleden week een schoolvriendin van mijn vrouw met haar acht- à negen-jarig zoontje bij ons kwam logeeren.
Zij is getrouwd met een leeraar aan de R.H.B.S. te Z.
Wat ik je nu vertellen ga is historisch.
's Avonds, toen de kleine man te bed lag, vroeg ik haar of ze nog al een prettige reis had gehad en toen kwam ze met het volgende tragikomisch incident op de proppen. In de volle coupé had Fritsje telkens gebabbeld over oom en tante en over den winkel. Hij zou daar zoo prettig ‘winkeltje’ kunnen spelen, achter de toonbank tollen enz.
Plotseling had hij uitgeroepen: ‘Moe, is oom K. nu ook een afzetter?’
‘Alle winkeliers zijn immers afzetters?’
Ik geloofde direct dat onze logée, zooals ze het uitdrukte, ‘de kleur uitgeslagen was’ en dat zij blij was haar openhartigen telg op een ander chapiter te kunnen brengen.
Toen we alle drie uitgelachen waren vroeg zij: ‘hoe komt zoo'n kind in godsnaam aan zulke opvattingen’, waarop ik tot haar verbazing antwoordde: ‘wel, dat heeft dat kind natuurlijk van jelui zelven gehoord en zoo niet dan van jelui standgenooten, van de menschen waar jelui mee omgaat.’
Toen gingen we op dit onderwerp door en kwamen tot de conclusie dat er winkels zijn waar je zoo ‘gesneden’ en soms bedrogen wordt, dat het heusch veel van oplichterij heeft. Maar uit den aard der zaak zijn dit beslist uitzonderingen.
Reeds het eenvoudig eigenbelang van den zakenman brengt mee dat hij alles in het werk stelt om zijn clientèle trouw en eerlijk te bedienen.
Men moge een winkelier belasteren zoo veel men wil doch zoo dom zijn de meesten niet of zij zien wel in, dat eerlijk het langst duurt en dat zij zich alleen een reeks trouwe klanten kunnen verwerven door deze voor matige prijzen goede waar te leveren.
Hoe het dan komt dat een winkelier soms door het schoone geslacht vereerd wordt met allerlei min vleiende titels?
Mijns inziens doordat de afstand tusschen kooper en verkooper zoo groot is, door de onkunde die de eersten zoo vaak aan den dag leggen bij het doen van inkoopen.
Men gaat een winkel binnen en vraagt een artikel waarvan men de waarde absoluut niet kan beoordeelen.
Valt nu de prijs schromelijk tegen dan gaat men teleurgesteld heen en mompelt iets van afzetterij.
Slaagt men nu in een anderen winkel beter wat den prijs betreft dan vergeet men de twee zaken te vergelijken op hoedanigheid of vorm en de eerste winkel is en blijft geboycot.
Een ander geval. Men heeft iets geadverteerd gezien en bestelt het door tusschenkomst van een winkelier. Het voorwerp komt, de kooper is deerlijk teleurgesteld, het ziet er niet zoo mooi uit als men had gedacht en men vraagt den tusschenpersoon of hij het terug wil nemen.
Wanneer nu deze verklaart het niet in zijn winkel te willen nemen en dat de adverteerende firma het beslist niet terugneemt, draagt de klant het voorwerp teleurgesteld weer mee en verkondigt reeds op de stoep dat het ‘gemeen’ is van mijnheer K. en dat het een zeer ‘ongeschikte’ man is.
Men beklaagt zich à tort et à travers over den winkelier zonder de hand in eigen boezem te steken.
Of deze laatste geen reden heeft zich nu en dan hartgrondig over het koopend publiek te beklagen? Zeer zeker wel.
Onze zelfde logée vertelde, nu het gesprek op dit onderwerp was gekomen, het volgende staaltje van ruimheid van geweten.
Een bezoek afleggend bij de vrouw van een collega van haar man viel haar oog op een mooi gaskroontje.