doen kon zeker, - is de verhouding van Hein en Eva bij het ideale gebleven, door haar tamelijk abrupt in een paar dagen doodgaan vóór het stille engagement kon bezegeld worden door 't alledaagsche van 't huwelijksleven. - Bij Anna van Gogh daarentegen -, dat getuigt van een zwakheid in haar kunstopvatting - zien we het ideaal verwezenlijkt óók nog. De tweeslachtigheid treedt dientengevolge véél sterker in 't licht. Want nu wordt de fabrieks-arbeider eigenlijk een ‘Meneer’. Om hem nog beter bij Cor te laten aanpassen geeft de schrijfster deze namelijk zóóveel fortuin, dat zij haar uitverkorene een paar jaar voor háár rekening kan laten studeeren en kan onderhouden. Hierdoor kan hij voor rekening van ‘de partij’ bezoldigd-propagandist wezen. En zoo zien we hen dan ten slotte zoetelijk-lief samenwonen in een knus-ingericht huisje met een tuintje ervoor, Cor verwachtende háár eerste kindje in plaats van 't gestorven vóórdochtertje Mientje!
Typisch voor het zich niet verloochenende der dame-vrouw-natuur, vind ik dit lief-gemoedelijk-modderen in socialistische gevoelentjes van een Anna van Gogh. Ik twijfel niet aan hare oprechtheid daarbij. Er is in 't boek iets warms, eenvoudigs, sympathieks, dat den indruk geeft van een vrouw die 't eerlijk meent met haar overtuiging, en zelve niet begrijpt hoe oppervlakkig-half ze daarbij is. Zichzelve onbewust waarschijnlijk, heeft ze zoeken aan te passen aan haar eigen vrouwbehoefte, van willen voor Cor Wagendonk, met wie ze zich vereenzelvigde, toch wel een beetje een damesachtig leventje, en een meneer-geworden echtgenoot, en een gezellig intérieur, haar socialistische verbroederingsidee van de dame en den fabrieksarbeider samen-trouwend. En uit zulk transigeeren van gevoel met theorie is onware, lievige oppervlakkigheid ontstaan!
Het kon niet anders, waar zoo sterk de tendenz op den voorgrond treedt, moest de kunstwaarde er onder lijden! En dat is zoo jammer, want deze auteur heeft véél talent, en kan magnifique aan de werkelijkheid afgeziene tooneelen schilderen, zoodra ze dat onvervalscht wil, zonder principes en theoriën te laten meespreken. Ik denk hier in Tragedie o.a. aan die scène waarin Lize Wagendonk (Cor's moeder), aan haar man meedeelt, dat ze een derde bevalling tegemoet ziet. Hoe flink en sober is hier de huwelijksverhouding, 't zoogenaamde liefdeleven van zoo menig getrouwd paar, met een pààr volzinnen blootgelegd, onomwonden, toch zonder eenige onkieschheid!
‘Hij vond Lize in de huiskamer op de canapé, haar hoofd tegen de leuning, de handen voor 't gezicht, heel haar lichaam schokkend van snikken. Hij liep naar haar toe, vroeg zacht: ‘Wat is er?’
Ze ging ineens recht zitten, schreiend nog, haar gezicht roodgevlamd, de oogleden dik, nat van tranen.
‘Och niks’, zei ze wrevelig.
‘Niks, kom dat is geen antwoord; toe zeg 't me!’
Hij ging naast haar zitten, streelde haar arm, die, mooi-blank, te voorschijn kwam uit de wijde mouw van de lichtblauwe peignoir; hij kreeg ineens lust dien blooten arm te kussen, maar ze zag zijn beweging, trok snel terug.
‘Doe toch niet zoo gek’, zei ze boos.
Hij trok de wenkbrauwen samen; het ergerde hem altijd als Lize zijn liefkozingen terugwees; daardoor onthield ze hem het eenige wat ze te geven had.
‘Nou wat is er?’ vroeg hij nog eens kortaf.
Ze keek hem even aan, zonder tranen nu, en, met een kort hatelijk lachje: ‘Je kunt je weer verheugen op je aanstaand vaderschap.’
Hij keek een beetje verwonderd. ‘Is 't waar? En? Ben je daar zoo verdrietig om?’
‘Natuurlijk ben ik daar verdrietig om’, viel ze heftig uit, weer schreiend, met overvloed van tranen als een kind. ‘We hebben immers genoeg aan onze twee kinderen. Ik was juist blij dat ze wat grooter werden, en nu wéér een, wat een akeligen last zal dat weer geven; 't is om woedend te worden.’
Ze schopte een voetkussen weg, dat ver de kamer invloog. Frans stond op, liep even heen en weer.
‘We zullen 't toch aan moeten nemen,’ zei hij kalm.
‘O ja natuurlijk, jij hebt gemakkelijk praten, jij hebt er geen last van, en geen pijn, en niks wat akelig is. Maar ik ben er bang voor, bang hoor je, bang voor de pijn.....’ (blz. 28 en 29.)
Wie zoo kán schrijven, weet beter wát de waarheid van 't leven is, dan haar socialistische tendenzen zouden doen vermoeden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
(Wordt vervolgd.)