De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 162]
| |
onder het motto ‘zich-zelve-offeren aan de maatschappij.’ En daardoor brengt zij een geheele menigte onnadenkende jonge meisjes en pas-getrouwde vrouwtjes het hoofd op hol, want deze beelden zich te goeder trouw in, dat Mevrouw Die en Mevrouw Die, die toch een groot gezin heeft, en die toch geen geld heeft, enz., enz., immers ook zoovele ‘nuttige’ plichten buitenshuis weet te vereenigen met de zorg voor haar huishouden. Reden waarom zij, die immers veel minder te doen hebben dan de bovengemelde Mevrouw, dus, met een gerust geweten, haar ‘nuttig’ voorbeeld kunnen volgen. En, heeft men eenmaal de eerste schrede gezet op dezen gevaarlijken weg, dan is het voortglijden erop bijna onvermijdelijk. Men kan dan dit nuttigheidje niet weigeren aan die, en men moet daar wel spreken terwille van deze, en men moet heusch een artikeltje leveren aan dat Vrouwenblad terwille van een derde, en men moet naar die of die vergadering om stem uit te brengen, ten pleziere van een vierde. In één woord, men is in minder dan geen tijd meer buiten-dan binnenshuis. En dat alles niet, zooals de pretmakende, uitgaande mama, omdat men er rond voor uitkomt dat men liever zich buitenshuis amuseert in plaats van thuis te zitten, bij de kinderen, o, foei, neen,... uit ‘nuttigheid!’ Uit ‘plichtsbetrachting!’ - Resultaat is in beide gevallen, wat het eigen gezin betreft, hetzelfde; namelijk verwaarloozing van man en kinderen en huishouden. Maar, terwijl in het eerste geval dat droevig resultaat zich bepaalt tot één-gezin-afzonderlijk, breidt het kwaad zich in het laatste uit als een voortwoekerende kanker in verschillende gezinnen, omdat de ijdelheid, de zucht ook ‘nuttig’ te heeten, andere moeders meesleept en ten verderve voert vóór zij 't zelve weten. Ik zie dit alles meer dan ooit uit eigen aanschouwen, sinds ik de Lelie redigeer, en door een zoo uitgebreide correspondentie achter de schermen kijk bij menigeen. Wat ik vóór dien tijd slechts kon constateeren in mijn eigen mij persoonlijk bekenden kring in den Haag, dat zie ik nu dagelijks bevestigd door de brieven die ik krijg van onbekenden, van alle zijden, uit alle kringen, uit alle oorden van het land. De een sleept de ander mee. Telkens krijg ik een woord van dank van de een of andere gehuwde, die eerlijk erkent dat de Lelie haar de oogen opende voor de ware nuttigheid. Telkens schrijven mij vrouwen en meisjes: Door U heb ik leeren nadenken over deze dingen, en door U heb ik begrepen dat de tijdgeest, de richting van de moderne-vrouw, mij beet-had, zonder dat ikzelve er mij rekenschap van gaf. - Welnu, daarom-juist is dat voorbeeld van quasi-nuttig-doen en quasi-plichtsbetrachting zoo gevaarlijk. Ik behoef geen enkele weldenkende vrouw of moeder te vertellen, dat het slecht en egoïst is om pretjes en jours en tea's te stellen boven de liefde tot haar gezin. Elke vrouw zal mij in theorie toegeven, dat uitgaan en pretmaken en flirten heel leelijk staat in een echtgenoote en moeder. Wat zij in de praktijk doet of nietdoet, verantwoorde zij-zelve. Maar niet elke vrouw geeft toe in theorie, dat het evenzeer leelijk is en egoïst, om te vergaderen en presidente te spelen en te redevoeren en de kunst-te-dienen, enz., enz., in plaats van den tijd daarmee verkwistte wijden aan het eigen gezin, aan de plichten der huishouding en de opvoeding der kinderen. Daarom is het noodig juist die vrouwen - die voor een groot deel te goeder trouw zijn - voortdurend de oogen te openen voor het gevaar dat hun bedreigt, in deze verderfelijke mode van per-se nuttig willen zijn buitenshuis.. Door wie is deze mode in de wereld gekomen? Door hen, die zich, even goed als de categorie der uitgaande en pretmakende vrouwen, thuis verveelden, zich ongelukkig gevoelden, het gemis van kinderen betreurden, of, als zij die wèl bezaten, er geen voldoende bevrediging in wisten te vinden; in één woord, door hen die, te recht of te onrecht, als echtgenoote-en-moeder mislukt zijn. Deze categorie echter zoekt dit feit voor zichzelf en anderen te verheelen door het mom van ‘nuttigheid’. Het duiveltje der ijdelheid drijft hen een rolletje te willen spelen in de maatschappij, zich schadeloos te stellen voor de leegte thuis, door de ijdele klanken van: presidente van dit of dat, talentvolle spreekster, begaafde kunstenaresse, wat dies meer zij. - En op hun bedriegelijk voetspoor volgt de rest, die wèl een gelukkig thuis bezit, of had kunnen bezitten, die wèl kinderen heeft, en wèl genoeg moederliefde voor hen bezit. Want, zoo meenen deze te goeder trouw verleide en verdwaasde vrouwen: nuttig-zijn laat zich best vereenigen met onze kleine huishoudelijke plichtjes, en... de maatschappij heeft ons noodig. Lieve dames, die behoort tot deze laatste te goeder trouw soort, kijkt eens rondom U. Kijkt eens in de gezinnen der woordvoersters van de ‘nuttige’ richting. Wat ziet gij? Gescheiden-vrouwen, ongelukkige huwelijken, | |
[pagina 163]
| |
kinderen op kostscholen, of eeuwig en altijd toevertrouwd aan kinderjuffrouwen, enz. Gij ziet gedurige meiden-verwisselingen en ruzies! Er wordt ontzettend veel geld uitgegeven voor een duur en slecht-ingericht huishouden, enz., enz. Ik kan zonder al te persoonlijk te worden niet in nadere bijzonderheden treden om mijn woorden te bewijzen. Maar laat mij U raden, kijkt rondom U, ieder in eigen kring. En vraagt U dan af, waarin de nuttigheid steekt van dit verwaarloozen van eigen-gezin ten koste van verder liggende plichten...Ga naar voetnoot*) Is het niet vóór alles ‘nuttig’ den man dien men huwde een trouwe levensgezellin te zijn, opkomend voor zijn belangen, zijn gezelligheid in huis, zijn wel en wee, dat voor zoo'n groot deel afhangt van de atmospheer in huis? En is het niet vóór alles nuttig Uw kinderen op te voeden tot gelukkige menschen? Moet gij ze daartoe niet leeren kennen van dag tot dag, van uur tot uur, in al de eigenaardigheden van hun karakter en aanleg en neigingen? Zoo alleen kunt gij hun vertrouwen winnen; en zonder hun vertrouwen kunt gij ze niet opvoeden. En gelooft gij werkelijk, dat er dan nog tijd overblijft tot werkelijke nuttigheid buitenshuis? Ik spreek tot de te goeder trouw nuttigheids-moeders. Die uitgaande categorie, welke de Zutfensche courant hekelt, veracht ik. Zij zijn den eerenaam van echtgenoote en moeder onwaardig, in de oogen van ieder weldenkende vrouw. Maar juist omdat zij dit zijn, is het onnoodig zich met hen in te laten. De tweede categorie echter is even onwaardig, en veel gevaarlijker voor haar omgeving. Want zij wordt niet door elkeen doorzien; zij hult zich in een schijnheilig waas van deugd, waardoorheen niet ieder oog terstond weet te dringen. En daardoor lokt zij anderen ten verderve, tot schade van vele gezinnen, van vele echtgenooten en kinderen, die gelukkig hadden kunnen zijn, als de moeder niet verlokt ware door den tijdgeest op het dwaalspoor der ‘nuttigheid’, van buitenshuis vergaderen, redevoeren, congressen-afloopen, zich ontwikkelen aan-de-kunst - en al die phrasen-makerij meer. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|