Wie zegt U, wat U wacht aan gene zijde van het graf?
- ‘Hun eigen schuld,’ hoor ik U zeggen, Jonker B. O, zeg dat niet, zeg dat niet, Jonker. Gij ziet laag neer op die tobbers, die niet gekleed gaan als gij, niet bezitten een welverlichte, verwarmde studeerkamer en alle comforten van Uw weelde-leven. Maar dezelfde werkelooze, dien gij thans veracht om zijn arm-zijn, dien ge zelfs geen blik waardig keurt, zal eens Uw broeder zijn, en met U knielen voor den Grooten Meester... Weet gij wat U wacht na dit leven?
Oordeel hen niet.... zij hebben den strijd met het leven niet aangekund, zij misten dat machtige wapen ‘Geld,’ en werden gestort in een afgrond van smart en ellende. En nu verachten wij ze, nietwaar, wij hebben allerlei mooie namen voor hen verzonnen, zooals: tuig, plebs, schuim, proletariërs, enz. Maar wie onder de onzen zal opstaan en de zijde kiezen van dat arme volk der ellende? Ik bedoel geen dwaas heeren-socialisten-geredeneer en geknoei, geen schreeuwen van: weg met het kapitaal, en een onbeholpen zwaaien met roode vlaggetjes....
Maar de eenige macht, die hier kan overwinnen, is de Liefde, de zuivere, opofferende menschen- en naastenliefde.... en vooral ook: Liefde tot de Kinderen!
Dit even ter inleiding.
En nu de feiten. Zenuwachtige nuffen en preutsche, flauw-vallende vrije-vrouwen moeten het volgende maar liever niet lezen.
* * *
We zijn in 't centrum van donker-Rotterdam, midden in het Zandstraat-Complex.
Deze buurt is de meest vervuilde, de diepst gezonkene van heel de stad. Hier zetelt de ontucht, de vuilheid, de liederlijkheid, de misdaad! Om het andere huis een bordeel. Vuilnis ligt goor verspreid over het verwaarloosde, ingezakte plaveisel, muffe geur van bedorven fruit hangt als een wolk in de stegen. Hier is het rijk van dronkemans-tooneelen, dierlijke vertooningen en vechtpartijen, het centrum van diefstal en moord, de school voor vloekers en drinkers.
En hier leven kinderen!
Kinderen van schande, kinderen van ellende, kinderen van zonden en zedenbederf.... Zie ze daar spelen in deze gore straat, te midden van vuil en afval. Zie die kleeren.... die trekken van smart op de kindergezichtjes... voelt ge niet een innig medelijden, voelt ge geen schreiensdrang, geen lust om te weenen, luid uit te weenen den droeven jammer van 't arme kind der krotbuurten?....
Hier zijn we in de Peperstraat, in't hartje van de beruchte wijken; een droeve collectie van ellendige donkere krothuizen. Ge ziet de huizen van buiten als oude, vervallen gebouwtjes, sommige nog al aardig in de verf, een vernisje over de droeve ellende, die zich daaronder verbergt.
Op nummer 20 vinden we een vrij groot pand, tenminste voor deze buurt. Dit huis biedt aan acht huisgezinnen, te zamen minstens 35 personen, een onderkomen. Als we de buitendeur openen, zijn we in een gang van straatsteenen, morsig en beplast. Durft ge meegaan naar boven? Er zijn sterke zenuwen voor noodig, dat zeggen we U vooruit. Komaan dan. Pas op, raak de muren niet aan, dat is heel gevaarlijk, vooral in dit pand. Ziet gij geen trap, niet?
Geen wonder, 't is hier donker als de nacht: Voorzichtig, nu naar boven. Ge kunt u vasthouden aan het vette kleverige touw, dat van boven neerhangt, de treden zijn erg uitgesleten en loopen zéér moeielijk.
Halt, we zijn er. Nacht is het om ons, angstig-donker. Geen raampje, zelfs geen kiertje licht.
Almachtige hemel, leven hier menschen? Hier, in dit verschrikkelijke hol, deze zwarte spelonk?....
Stil, laten we verder gaan. Hier is nog een trap, even donker als de vorige. Nu zijn we er, hooger kunnen we niet. We staan weer in een bange donkerte.... hooren zacht kindergepraat. Zullen we naar binnen gaan, zullen we?
Een van de kinderen heeft de vreemde voetstappen gehoord, doet nu bang de deur open.
- Wie is daar?
- Goeie vrienden, ventje. Mogen we even binnenkomen?
- Moeder is t'er niet.
- Nou dat geeft niet, we komen maar eens naar jullie kijken.
Afschuwelijk, wat een hok! Zwart-berookte balken loopen langs den verveloozen zoldering, 't vertrek is half-donker, alleen gemeubeld met een tafel, een vergane stoel en een kist. Geen spóór van eten of drinken. En op den grond vijf honger-kindertjes, gekleed in de smerigste lompen, die men zich kan voorstellen, meest zonder ondergoed, bemorst met straatvuil en grond-stof.