Eenvoudig zij 't woord, maar - uitgelezen.
Hoevelen heeft niet reeds de veelheid van woorden, de in schoone zinnen uitgedrukte nietigheid, kleinheid getroffen, pijnlijk aangedaan.
Of krimpt onze ziel, ons gevoel niet in een als daar verheven ernstige-onderwerpen besproken worden met woorden, die alleen effect willen maken en niet den inwendigen mensch treffen?
Heeft ook niet Jezus daarop gewezen, als hij zegt:
‘Als gij bidt, gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de Heidenen, want zij meenen, dat zij door hunne veelheid van woorden zullen verhoord worden’. -
Wijzen Zijne gelijkenissen, Zijne schoone Bergrede niet op eenvoud in woorden?
Ja, vooral deze laatste, als daar voortdurend klinkt: ‘Zalig zijn de... Zalig zijn...’ Door de eentonigheid, door den eenvoud trekt ons dit, brengt 't ons onder den indruk, voelen we, dat we hier 't aardsche overschrijden en onze ziel siddert in hemelsch verlangen, om goed te worden.
Nergens lezen we, dat Hij, onze Heer, tal van woorden gebruikt om Zijne hoorders van de waarheid van 't gesprokene te overtuigen.
Neen, ons treft alleen dat eenvoudige:
‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u - - -
Ja, 't woord moet eenvoudig zijn, maar - uitgelezen. Het moet door zijne diepte, zijn inhoud indruk maken op-den-zich-graag-aanverheven-gedachten-overgevenden mensch.
Dat woord kan ons hoog doen stijgen, ons ons leed doen vergeten, 't veredelt, verfijnt den mensch.
Daartegenover staat de veelheid van woorden. Een schitterend kleed vaak om innerlijke vlekken te bedekken - een voor een oogenblik verblindend geheel, dat bij ontleding met weerzin wordt verworpen.
Eenvoudig 't woord, maar ook - eenvoudig 't gevoel, zij ieders leus.
Weer wijst ons hierop onze groote Leermeester, met de woorden:
‘De kaars des lichaams is 't oog, indien dan uw oog eenvoudig is, zoo zal uw geheele lichaam verlicht wezen.’
Ja, onze ziel moet ook eenvoudig zijn, maar - fijn.
Een persoon, eenvoudig in manieren en woorden, maar in alles van diep gevoel en grooten ernst getuigend, trekt ons.
Maar helaas, evenals bij alles eene grens kan worden overschreden, zoo ook hier.
O men weet zoo goed dat eenvoudig-zijn, trekt, en daarom wil men 't ook zijn.
De hij of zij doet zooveel mogelijk zijn of haar best, om in alles kort, om rondement te zijn, om - ruw te wezen.
Zij weten niet, dat er een ontzaglijk groot verschil is tusschen ruwheid en eenvoud.
Zij weten niet, dat uit ruwheid totaal gemis van eenvoud spreekt, dat daaraan meestal innerlijke onbeschaafdheid herkend wordt.
Iemand's houding kan resoluut, brusk zijn, zijn schrijven hard, den vinger op de wonde plek leggend - zijn eenige en zooals hij meent afdoende verontschuldiging is dan, dat hij immers hovenal waar, eenvoudig wil zijn.
Helaas, wat eene treurige misleiding.
Weldra toch zal hij merken, dat ieder zich van hem afwendt, want met zoo'n eenvoudig mensch kan men niet samenleven.
Ieders plicht is 't, zijne ziel te veredelen, te verfijnen en daartoe beginne men met eenvoudig te zijn. -
Zeist, Febr. 1904.
ANNA VAN BRINK.