na diens dood het afsterven van Wadiem Alexeï zoon. Daarmede is de laatste mannelijke Rostowzeff ten grave gedaald; doch Olga Wadima blijft gespaard en op haar vestigt zich onze hoop voor een nieuw leven en een nieuw geslacht.
Deze draad bindt ons aan het boek, en de herinnering er aan stemt ons ernstig. Die ernstige stemming bezielt ook den schrijver, zonder ooit over te gaan in klagende somberheid. Dát moet gezegd en erkend: Er is nergens een kleinmoedig of machteloos weeklagen in het boek; doch overal naast de heftige smart en ontroering klinken heldere, krachtige en rustige woorden van troost en bemoediging. Wèl vinden wij herhaaldelijk, bij Olga vooral, in oogenblikken van helder geluk, een voorgevoel van naderend leed en de nabijheid van smart; doch nimmer beklemt ons dat gevoel van decadente somberheid, van die onzekerheid in verwarde en holle klanktonen voorgejammerd door den zoogenaamden ‘woordkunstenaar’.
Hoe eenvoudig en met ‘Meisterstriche’ beeldt Tragtiek ons in de eerste hoofdstukken Olga's roeping: leven voor haar vader alleen, reeds af. Opgevoed in de disciplinaire begrippen volgt zij zonder weerstand, zij het in het begin met weemoed haren vader naar Rusland terug.
De oude graaf herleeft, als hij zijn oude bekende toestanden terug ziet en zijn vaderland nadert. Dát is de belooning van Olga's zelfopoffering. Doch in Rusland weergekeerd herkennen beiden dat er een grooter ideaal is dat door hen moet worden nagestreefd: het leven voor hun onderhoorigen. Is het beramen en invoeren der hervormingen een moeilijk werk, des te schooner is het loon van dit streven: de trouwe en roerende gehechtheid van het volk aan hun meesters, aan wie zij zooveel danken. Hier lascht de schrijver mede een lyrisch gedeelte in, dat zeer zeker het meest poëtische uit het geheele boek is: het aanbreken van de Russische Lente (Hoofdstuk XII). Zoo goed gekozen is het in deze omgeving geplaatst! Waar een levenslente beschreven wordt, voelt de kunstenaar-schrijver een analogon in de natuur-lente.
Met die beschrijving kunnen wij zeggen eindigt het eerste bedrijf. Het tweede bedrijf behandelt Rostowzeffs dood.
Hier treft een àl te groote onwaarschijnlijkheid; of neen, toch wel een waarschijnlijkheid al past zij niet in het beeld van zielenadel, dat wij van Rostowzeff hebben gekregen. Waarom verkoopt hij zijn dochter aan Sawadski? Waarom stelt hij zijn naam boven het geluk van zijn kind? Waarom doodt hij zichzelf niet eerder, dan dat hij zijn kind aan dien ellendeling overlevert? - Hebben wij hier weer te doen met een dier mysteriën van het leven, dat zoo vaak ons voor onoplosbare raadselen plaatst?....
Hoe het zij Olga Wadima is naar een feest in een naburige stad terwijl ‘het schelmstuk wordt verricht.’ Heerlijk zouden de hedendaagsche prulpoëten gebruik maken van dit contrast. In kleuren en lang en breed uitgemeten, zouden wij tallooze vliegstemmingen ontvangen om het plotselinge van deze tegenstelling aan te toonen. Niet alzoo Tragtiek. Deze wijst even op het contrast doch woekert er niet meer mede; want voor den artiest is zulk effectbejag onnoodig. Immers dàt is beslist leelijk, gij critici, onthoudt dat toch!
Wij kunnen over dit bedrijf en over het laatste verder kort zijn nadat wij het eerste wat uitvoeriger behandelden.
Een tweede contrast vinden wij in het derde gedeelte, dat wij noemen kunnen: ‘Wadiems dood’. Waar, op, het moet erkend, toneelachtige wijze de schurk op het oogenblik dat zijn schurkenstreek zal worden verricht, tweemalen achtereen wordt belemmerd eerst door Wadiem en dan door den dokter, vreezen wij het ergste voor een banale anticlimax. Doch juist als deze dreigt te zullen komen, krijgen wij, of beter krijgt Tragtiek, den ouden toon weer terug en volgen de onthullingen over de bloedverwantschap Van Olga en Wadiem. Thans gaat de schrijver offeren aan het publiek. Hier is namelijk het boek uit. Doch nòg verlangt het publiek eenige nadere en verdere bijzonderheden over het leven van Olga en Wadiem. Natuurlijk is een van beiden te veel. ‘Daarom sterft Wadiem en wordt Olga, de meest gevierde, in het oog van het publiek, gespaard om nog langen tijd den beiden landgoederen Nicolshoë en Popasnaja en hunnen opwonenden ten zegen te strekken.
Voor mij eindigde echter het boek op bladzijde 316 regel 14 v.o. Nu nog een enkel woord over het decoratief.
Hoe goed is de handeling overal in overeenstemming gehouden met de omgeving. Is niet reeds terstond in het eerste hoofdstuk de Italiaansche omgeving, nu eens wufte vroolijkheid, dan ernstige kalmte, weergegeven