De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 18]
| |
telijke deel zich heeft te schamen. Toch handelt dit materieele deel met bewustzijn maar het is je bewustzijntje wel.... Hoe mooi nu ook de leuzen zijn, die als krijgskreten klinken bij verkiezingen, de mensch en bloc luistert in de ‘politiek’ naar zijn materieel ik: m.a.w. volgt de rol der duiten. Ai mij, hoe laag bij den grond! Toch schuilt de verzwakking van het liberalisme in deze oorzaak. O, zeker het heeft zijne fouten. Maar aan zijn val zelf heeft het geen schuld. Steeds lager bij den grond moeten wij die oorzaken zoeken. Toenemende belastingen waren het kenmerk van den vooruitgang sedert 1848. Het volk, in zijn geheel, ging het als den familievader, die op het laatst enkel kinderen overhoudt. Staats- en Gemeentebudgetten eischten, nog het meest om het ‘onderwijs,’ altijd grootere offers van de dusgeheeten ‘belasting-schuldigen.’ Gemeenten die eertijds geen hoofdelijken omslag hieven, geraakten in schuld, hoe zuinig ze ook beheerden, en trachtten de uitgaven voor het ‘licht der kennis’ gedeeltelijk te vergoeden door uitsparing op het licht van straten en wegen. Zoo liep-je met verlicht hoofd in het donker. Mocht niet baten. De ‘omslag’ kwam, en menige boer zei zuchtend in herberg of kroeg: ‘het onderwijs heeft de financiën der Gemeente bedorven’. Vrij algemeen kregen dit de liberalen op hun in het geldelijke al te vrije geweten; aan hun was die ‘weelde’ in onderwijszaken te danken, en zoo nijdig waren de behoudende elementen zelfs in den kleinen burgerstand, dat zij min of meer verholen het toenmaals opkomend socialisme prezen - volgens hen hadden die menschen in vele dingen gelijk - alleen omdat die partij het liberalisme zoo afborstelde. De liberalen konden wel tegen een stootje. Met dat al: De waterdrup wint traag,
Toch wint zij op hout en steen.
Onrecht geschiedde het liberalisme. Veel meer dan aan de weeldezucht in onderwijszaken waren de berooide financiën te wijten aan de weeldezucht in kinderteelt, tengevolge waarvan de schoollocalen moesten worden uitgebreid, later nieuwe moesten worden gebouwd en er meer personeel moest komen. Het liberalisme heeft al die kinderen niet voortgebracht. Doch spreek eens met menschen, die niet in hun eer, maar in hun portemonnaie zijn getast. De leuze van toen was, bij schoolbouw of veepest: dat hebben de liberalen gedaan.Ga naar voetnoot1) Later brak het tijdperk der sociale nooden en wetten aan, en de liberalen, wien steeds verweten wordt, dat ze geen beginselen hebben, geen programs, geen goede leuzen, gaven de Evolutie een duwtje in den rug. Voorwaarts nu! De slappe Maagd deed pasje met linker been. Haar ontbrak de steun rechts en ze viel tegen het liberalisme aan, die nu roept: ‘verdikke nog toe, ik zit er mee, of beter: sta er mee.’... Voor evolutie is elk burgermanskind te vinden, mits zij geen geld kost. En toen nu die sociale nieuwigheden nieuwe aderlatingen vorderden; toen het onzinnige denkbeeld veld won, de kinderen ook nog te voeden uit de Gemeentekas, toen wenden de rijken, die om en in Arnhem of andere luxe-steden wonen, zich met wrevel af van het liberalisme, en helden over naar de clericalen, die sceptisch staan tegenover het heil van goed onderwijs, leerplicht en weerplicht, en te dien opzichte eenige gelijkenis hebben met de Turken, die de door hen onderworpen volken nooit lastig gevallen zijn met schoolplicht, evolutie of dienstplicht, daar het hun uitsluitend te doen was om het ‘laadje.’ Die kindervoeding nu was een schandaal. En konden ook vele liberalen, zoo niet de meesten, die evolutie-grap niet goedkeuren, het parool luidde: weg met allen! De belastingplichtigen, die grenzen stelden aan die plicht, waren het heelemaal eens met de kerkelijken, dat je de zelfstandigheid der ouders niet moest aantasten, en trokken onder dekking van dit ‘beginsel’ terug in het duister hunner brandkasten. Rijkdom doet de lichamen voortsnellen in ijltreinen en motorwagens, maar doet de harten stil staan. Dat is een psychologisch verschijnsel. Geen is er, die het u verklaart,
In raadselen gaat de mensch op aard.
En zoo keerden zij zich tot de politiek-christelijke partijen in de verwachting, dat die goedkooper het land zouden besturen, in elk geval, als er toch monden moesten gevuld worden, de mond van het kanon zou gaan voor den mond van het kind. Bij hen voegden zich mettertijd dat deel | |
[pagina 19]
| |
van de middenklasse, dat ‘geestelijk’ - om zoo te zeggen - in een indifferentie-punt zit te knikkebollen, en voor wie de maatstaf van goede politiek, christelijk of liberaal, ligt in het laadje. Van belastingen geen liefhebbers (de maand Mei wordt hun door die belastingpapieren bedorven) willen zij ditmaal een proef nemen met de ‘partij’, van wie altijd vermoed, zelfs gezegd is, dat zij, eenmaal aan het bewind, het land naar den kelder zou helpen. Nog al een waagstuk dus! Doch hier moet gezegd, dat in den loop onzer historie, meermalen een stem zich heeft verheven, die den ondergang van het vaderland voorspelde, als deze of gene partij nog langer zooveel invloed behield!Ga naar voetnoot1) Ach, hoe eenvoudig zit alles in elkaar, maar hoe leelijk ook. Het is maar goed, den mensch zijn illusiën niet te ontnemen. Zoo leer-je ook, dat die nobele Engelsche aristocratie, de eenige, die op traditie kan bogen, zoo dikwijls aan de zijde van het volk stond. Hebben de Tories indertijd niet gestemd voor den 10-uren-arbeidsdag. Ja, omdat de Lords woedend waren op de fabrikanten, die de afschaffing der korenwetten hadden weten door te drijven, en nu wilde de adel op zijn beurt het Manchesterdom een slechte belasting-sigaar laten rooken.Ga naar voetnoot2) De midden-elementen der bourgeoisie steunen op kleinigheden en hebben zeker geen ‘wereldblik.’ Gaandeweg zijn ze het ‘volk’ gaan haten, welke haat zijn ontstaan dankte aan den last, hen berokkend door een steeds in gehalte afnemend dienstpersoneel. Zoolang die ‘meiden’ zoo slecht blijven, behoeft de Evolutie op hunne sympathie niet te rekenen en nog minder op hunne bijdragen voor sociale nooden of kassen.Ga naar voetnoot3) Maar ook zonder de dienstboden-kwestie hebben deze elementen, wier vaderen en grootvaderen meerendeels in winkels geijverd of op turfpramen hun broodje verdiend hebben, een ongemotiveerden haat voor het volk. Zij zien er laag op neer, erger dan de adel, welk gevoel een spiegelbeeld is hunner ziel. Het intellect alleen had hun moeten zeggen, dat er in het volk primordiale krachten huisen, veel goeds omsloten wordt door den ruwen bast, en de arbeid van het volk eerst het geestelijk bestaan mogelijk maakt. Zij missen den wijsgeerigen blik op het volk, en zouden dien kunnen krijgen door het lezen der werken van Tolstoy en vooral van Dostojewsky, die eigenlijk het volk heeft ‘ontdekt.’ Een 3e verschijnsel van incidenteelen aard kwam den clericaaltjes ten profijte - nog altijd die oude staking. Zeer velen onder die middenklasse zijn ganschelijk niet afkeerig van evolutie. Zij kunnen het billijken, dat er ‘gestaakt’ wordt, mits zij zelven er geen last van hebben, en in dit geval ondersteunen zij dikwijls met geld de stakende bende. Maar jemenie nog toe, komen ze, als toen door stremming van het spoorwegverkeer, het goederentransport en den brievenpost, zelf in perikel, dan is voor hen het mooie er af. Zoo doemen ook de cultuurphilosofen heele volken om vermorseld te worden onder de raderen der cultuur, zoolang zij zelven buiten het bereik dier raderen zijn. Is een deel der bourgeoisie zelve bij een staking gemoeid, dan krijgt zij een openbaring, en schaart zich nu aan de zijde der Openbaring. Ach, dit alles behoort tot het algemeen-menschelijke, het kleinzielige op deze Planeet, die maar steeds in denzelfden kring ronddraait.... En dan de ‘toon’ van de stakers, voor velen, die hun grieven wilden erkennen, een verbittering. Ze spraken van een ‘verwaten Gezag’, van ‘niet meer te zullen vragen maar eischen’. Misschien is die toon logisch te rechtvaardigen, nochtans is het een zielkundig verschijnsel, dat van onderdrukten in de 1ste plaats bescheidenheid wordt verlangd, onderwerping, als ze beginnen te woelen. Met hoe ingespannen zinnen de denkers dus mogen vorschen naar de oorzaak van het achteruitboeren der liberalen, die volgens die denkers hun ‘Almelo’ of ‘Gouda’ moeten wijten aan verkeerde leuzen, averechtste programs, bijna geen beginsel, slechte tactiek, in wezen is de teruggang van het liberalisme niet in het liberalisme zelve te zoeken, maar in de kern der natie, die eenmaal bij een liberale meerderheid in de kamer zich onder het gezag van Heemskerk schaarde, en het nu eens met Kuyper zal probeeren. Beginselen | |
[pagina 20]
| |
die den mensch voor zijn 3e of geestelijke deel door het veege leven moeten helpen, zijn in werkelijkheid er niet bij betrokken. Alleen, daar wordt te veel gedaan voor het volk. En daarom is het socialisme teneenenmale onaannemelijk voor de bourgeoisie. Schijnbaar komt die afschuw voort uit de ‘beginselen’ der socialisten (hun worden ‘beginselen’ toegekend, en aan de liberalen niet, om ze feller te kunnen bestrijden en allerlei onzin aan de kiezers te kunnen opdisschen) maar van nature komt die afschuw voort uit het vermoeden, dat de socialisten nog duurder zullen zijn dan de liberalen, en ook verder zullen gaan in het belasten der rijken. Het socialisme, door enkelen hunner erkend als een partij der gerechtigheid, wordt door hen in zijn rechtsgevoel niet vertrouwd bij belastingheffing. Hebben ze ongelijk. De socialisten klagen steen en been over het beschermen der brandkasten (niet door de politie, zoover zijn we nog niet) maar door bijbel en wierookvat. Een billijke klacht voorwaar, hun koers immers is met afwijking van enkele streken naar rechts of links op de brandkasten gericht, niet om het geld zelve maar om het mooie, wat je er in beginsel mee kan doen. Het zou hun in den strijd om het goede, bij het kantelen der brandkasten, wel eens kunnen gaan als de Japanners bij het beentje ligten van den Russischen reus; ze zullen onder de brandkasten komen te vallen als de Japanners onder den Rus. De kleine triomfen, welke die geachte broederen vieren, komen hun toe om hun energie. Maar zonder duiten de toekomst in te palmen, is geen goede philosophie. Hun ongeluk is: te veel theorie, en te weinig geld. Zoo is dan ons lieve vaderland weer door het ‘heffen van een tiende penning’ gesplitst in twee partijen: de christenen en de paganisten. Maar die namen hebben de kerkelijken uitgedacht. Christenen zijn wij Hollanders allen. Het ware beter,, die partijen te noemen: zij, die wel het Geloof maar niet de Liefde hebben, en zij, die wel op Liefde maar niet op Geloof mogen bogen. Nu is volgens Gustav Frenssen, zelf een predikant, de liefde van meer gewicht dan het geloof, doch we mogen hier de Paganisten geen idee aan de hand doen om zich te verhoovaardigen. Bescheidenheid blijve het deel der heidenen. Als eenvoudige oorzaken van de versterking der christelijke partijen mogen dus genoemd worden: 1e de overtuiging, dat ze minder zullen uitgeven voor onderwijs en volksnooden; 2e de genoegelijke herinnering, dat ze de teugels van het gezag hebben laten neerkomen op de huid van stakers, die zoo velen nadeel hebben bezorgd. Hoe weinig heeft dit alles te maken met het wezen der democratie. Haar van een hooger standpunt te beschouwen, zou een 2e artikel vorderen. Moge voorshands deze causerie strekken ‘tot niemands verbittering, maar tot elckerlycx verbetering.’ |
|