tegenstelling, eindigen we met: ‘ons beter ik!’ Maar daar begin ik niet over!
Mijne vriendinnen kenden op het bal behalve de menschen die het gaven nog vijf andere menschen!
En die vijf menschen zijn allen uit één gezin! Maar dat gezin is talrijk genoeg! er blijven altijd nog vijf thuis! Daar is Lousje Van Gehn, Jetje Van Gehn, Karel Van Gehn, Gerard Van Gehn enz., enz. tot tien toe!
De freules Van Gehn zijn dikke plompe meisjes. De heeren Van Gehn zijn iets beter, maar de meisjes zijn bijzonder ongracieus. Ze zijn dik, dik. Dikke armen die als worstjes uit hun gedecolleteerde japonnen puilen, dikke wangen, dikke lippen, dikke randjes om de oogen en dikke lichamen.
Maar mijn vriendin vindt ze allen lief en zegt dat ze er Zaterdag snoezig uitzagen en in-gedistingeerd.
Ik kan 't me niet goed voorstellen en zeg dat dan ook onbevangen.
Agnes is beleedigd, Jeanne zegt niets.
Door die zwijgende tegenspraak geprikkeld zegt Lotte (dat ben ik) vinnig:
‘'t Doet er bij jullie óók veel toe bij of je van adel bent of niet! Als ze Botter heetten of Kip, keek je niet naar ze om, maar nou zijn ze o, o, o, ò zoo gedistingeerd.’
‘Dat is niet waar,’ zegt Agnes boos. ‘Zóó zijn wij volstrekt niet.’
‘O nee! héélemaal niet,’ zeg ik spottend.
‘Ondertusschen! Annie Van Driel, wie de distinctie de oogen uitstraalt, is volgens jelui archie-burgerlijk. Ik voor mij geef bitter weinig om zoo'n oordeel.’
We zijn alle drie boos. Maar daar we dikwijls zulke gesprekken houden, zetten we er ons maar gauw overheen. We kunnen toch geen stommetje spelen, de avond is net begonnen!
Jeanne begint het eerste.
Zij en Agnes waren geshockeerd geweest van de gedecolleteerde japonnen Zaterdag. 't Was 'n schande zei ze die bloote nekken. En de ruggen....!
‘Je zult toch zeker wel iets méér gezien hebben dan de bloote ruggen en nekken?’ vraag ik droog.
Dan in ééns, zonder eenigen overgang begint Jeanne over dingen van gansch anderen aard.
Ze vindt zich zelve zoo anders dan anderen, zoo apart en onbegrepen!
Ik moèt lachen, ik kàn 't niet helpen. Jeanne vind ik allerliefst, zoo eenvoudig en goedhartig; ik houd meer van haar dan van Agnes. Maar iets bijzonders heb ik nooit in haar ontdekt. Ze komt alleen dàn op dreef wanneer ze me kan verhalen van de een of andere nieuwe vlam die ze heeft. Maar Jeannes liefdetjes zijn altijd zoo onschuldig en ze vertelt ze zóó goeiig, dat ik ze met plezier aanhoor.
Ik luister met open mond. Jeanne apart, Jeanne onbegrepen!
Dan begint Agnes ook! Nou, en voor Agnes heb ik respect!! Die kan iemand met diep melancholieke oogen aankijken, alsof al het leed der wereld op haar twintigjarige schouders rust! En dan kan ze zoo weemoedig van d'r interessante vriendinnen op kostschool vertellen, meisjes zooals er hier in Haarlem niet bestaan! Vriendinnen waar ze met hart en ziel naar terug verlangt, meisjes waar zóó veel in zit, die zóó knap zijn.... Enfin ze moet hier (dat is in Haarlem) maar tevreden zijn met wat er is! En ik, die tot de intiemen behoor, lach, en steek 't kompliment, niet als kompliment bedoeld in mijn zak!
Ze praten een poosje in dien geest voort. 't Is alsof ze 't afgesproken hebben!
Iedereen is gelijk! 't Is slecht om trotsch te zijn. Zij geven niets om 't oordeel van de menschen! Ze voelen zich zoo verschillend van de meisjes der tennis-club, en voelen er zich nooit geheel thuis! Ze doen hun best om 't betere ik in ieder mensch te zoeken en.... te vinden! Ze zijn er van overtuigd dat ieder mensch wel iets groots en onbegrepen in zich heeft! Ik moest: Le Trésor des Humbles eens lezen! Ik weet niet waar dat op slaat! Misschien wel op mijn beter ik, want ik kèn Le Trésor des Humbles niet.
‘Schande genoeg,’ zegt Agnes. ‘Hééle gedeelten schrijf ik er uit over.’
‘Waarom?’ vraag ik. ‘Wat 'n tijdverlies!’
‘Dat doe ik om het beter in mijn hoofd te hebben. Ik zou er je heele gedichten van uit mijn hoofd kunnen opzeggen. Ik wou dat ik 't hier had, dan las ik je er iets uit voor.’
‘Maar Agnes, waaròm? Als je die prachtige gedeelten tòch uit je hoofd kent, kun je me 't dan niet even opzeggen?’
‘Dàt gedeelte ken ik toevallig niet uit mijn hoofd.’
‘Nu, dan 'n ander! Ik ben er van overtuigd dat 't me goed zal doen.’ Ik krijg 't warm en verslik me haast in mijn lach.
‘Met Lotte is niet te praten van avond,’ zegt Jeanne van uit haar hoekje. ‘Wezenlijk, tot nu toe heb ik gedacht, dat gij beter was dan de rest....’
‘O, en dus heb ik je nu teleurgesteld. Ik.... ik, o 't spijt me erg, heusch!’ Dan in eens barst ik uit in een schaterlach. ‘O, o, jelui zijn kostelijk! 't Is me alsof je komedie aan 't spelen bent!’
Maar 't is heilige ernst. Ik ben in hun achting gedaald.
‘Nu Lotte, je praat altijd zoo geringschattend over Mary Moes. Maar gisteren heb ik met haar “gesproken” en ik verzeker je, dat ik niet wist dat ze zóó diep ging.’
Dit komt van Agnes,
‘O Agnes,’ zeg ik dringend. ‘Toe “spreek” óók eens met mij, wie weet wat je nog voor goeds uit mij haalt.’
't Verwondert me dat ze me in ernst nog antwoord geeft.
‘Ik kèn jou door en door, en weet precies wat er in je is.’
‘O, en Gerrit (Mary's aanstaande) weet je ook precies wat er in hèm is?’
‘Nee,’ zegt Agnes kort, ‘dien ken ik niet genoeg.’
‘Eigenlijk,’ verkondigt Jeanne, ‘ken je nooit iemand geheel en al.’
‘Wel néén,’ stemt Agnes dadelijk toe. ‘Dat is geheel onmogelijk. Er is altijd iets onbegrijpelijks in ieder mensch.’
‘Dat 's nou jammer,’ vind ik. ‘Net zeg je me dat je mij gehéél door en door kent en nou....