opdat ze niet dit rampzalig oogenblik zou aanschouwen...
Het was geschied...
De vrouw lag doodsbleek, doch rustig slapend op haar kussen - het kleine kinderlijkje was den lijkbezorger overhandigd.
Ik ging naar mijn kamer. Opnieuw had ik gestaan tegenover diepe, menschelijke smart - een oogenblik wenschte ik rust. Achteloos greep ik naar de courant die op mijn tafel lag - ik wilde slechts afleiding aan mijn gedachten geven, mijn ziel tot kalmte brengen.
Daar stond het - een kort courantenbericht - in twee nuchtere regels:
Gisterenavond werd freule van U. in voorloopig arrest genomen. De negentienjarige jonge vrouw wordt beschuldigd haar pasgeboren kind van het leven te hebben beroofd.
Daaronder volgde het programma voor den aanstaanden automobiel-wedstrijd, en de weervoorspelling van den volgenden dag.
Ik kreeg een gewaarwording als werd een ijskoude hand op mijn rug gelegd - als stuwde plotseling een golf op me aan uit de sombere diepten, waar het lot der menschen wordt gesmeed.
Uit die twee couranten-regels krijschte me een wereldjammer tegen - een jammer zoo diep als de zee met haar golven....
Zoo jong, zoo aandoenlijk jong - en toch reeds alle pijnen en smarten van het leven doorleden!
Ja, het lot eischt een vreeselijk hard loon in ruil voor het beetje geluk dat het den menschen schenkt... Eer we zoo iets doen... Eer we zoo gezonken zijn dat we ons eigen kind dooden, moet het leven ons een hel geworden zijn...
En dan komt nog een dienaar van het gerecht om zoo'n arm, gemarteld schepsel gevangen te nemen - een schepsel dat zoo gepijnigd werd, dat ze besloot tot de vreeselijkste, gruwzaamste misdaad, dat in haar hart het heiligste, haar moeder-instinct, verbroken en verpletterd werd: - het schijnt een satirespel na een drama...
Wat is de straf van het gerecht, vergeleken bij de helsche martelingen van vroeger uren...
Een gedachte schoot me in - een dokter heeft het recht om het ongeboren kind te dooden om de moeder te redden, indien geen andere uitweg mogelijk is - en zulk een beklagenswaardig schepsel, dat in haar wanhoop geen kans op redding ziet, dat niet den moed heeft en niet de kracht om voor haar liefde en haar kind te boeten - zoo'n schepsel brengen ze naar de gevangenis.
Ja, de dokter handelt lege artis, bewust van de verantwoordelijkheid van zijn beroep en van zijn daad - de rampzalige vrouw heeft slechts haar handen om haar eigen kind te worgen...
Zuster Lize kwam binnen.
‘Mag ik den sleutel van de verbandkist? De zuster op de diphteritis-afdeeling wou graag schoone verbandrollen. Maar wat scheelt je, zuster Hedwig? Je ziet zoo bleek!’
Zwijgend schoof ik de courant naar haar toe, met m'n vinger haar de twee regels aanwijzend.
Zuster Lize sloeg ontsteld de handen in elkaar.
‘Heb ik ooit zoo iets gehoord. Zoo jong, en dan al zoo slecht. En nog wel iemand uit de eerste kringen. En dat komt nu allemaal in de courant. Dat zoo'n mensch zich niet schaamt!’
Hoofdschuddend, rood van verontwaardiging, verliet zuster Lize de kamer. Ik zag haar na en bemerkte dat ik glimlachte.
Zuster Lize was in den Bijbel zoo goed thuis, doch zou ze ooit de beteekenis en de waarde hebben begrepen van de woorden van Hem, die dieper in de menschelijke ziel had geblikt dan anderen, van Hem die beschermend de hand lei op het hoofd van de vrouw die gezondigd had, en die de menigte van eigengerechte, deugdzame en verontwaardigde menschen die Hem omringden, toeriep: ‘Wie uwer zonder zonde is, die werpe den eersten steen op haar.’ Tout comprendre, c'est tout pardonner, doch de weg naar dit tout comprendre voert door diepe, diepe wateren.
Het valt niet moeilijk een steen te werpen. Voor iemand die op den wal staat te kijken naar een schip dat tegen de ruwe zee in een stormnacht worstelt, is het zoo gemakkelijk om uit te roepen: maar waarom voer het ook met zoo'n storm uit!
Hij zelf heeft echter niet gekend den storm, die masten breekt en het roer vernielt...
Doch zoolang als er stormen en wilde zeeën beuken, zoolang zullen schepen vergaan...
Hoe heerlijk zou het zijn als men gelooven kon aan een wereld in het verschiet zonder zonde en zonder misdaad.
Als de liefde niet het heerlijkst en niet het