II.
Hooggeachte Redactrice!
U zult me wel toestaan met een enkel woord te antwoorden op de ingez. stukken der heeren Huysman en Fokkens in Uw blad van 15 dezer, zoo ook op Uw noot bij het stuk v/d. heer Huysman. En dan moet ik zeggen dat ik het niet met U en hen eens ben, en dat m.i. galanterie, of laat ik liever zeggen hoffelijkheid tegenover vrouwen, die naast den man voor haar brood werken, volstrekt niet ‘bespottelijk en onbillijk’ is.
Natuurlijk, wanneer vrouwen zich op het terrein van den man begeven moeten zij alles meemaken, en hebben zij geen recht op eene hoffelijke behandeling; maar wanneer zij van de zijde der mannen met hoffelijkheid worden bejegend strekt dit den man tot eer.
En wanneer nu in den Bond van boekhandelaarsbedienden een voorstel ter tafel komt om vrouwen uit den bond te weren, blijf ik dit een minder galant optreden noemen, dat niet pleit voor den ruimen blik der voorstellers.
Dat het voorstel werd verworpen deed mij veel genoegen!
En waar de heer Fokkens beweert dat de patroons het geld in den zak steken, dat dames niet uitgeven aan bier en sigaren, vermoed ik dat hij hiervoor geen bewijzen zal kunnen bijbrengen. Wel weet ik dat vrouwelijke bedienden het op deze wijze uitgespaarde geld besteden aan het nemen van lessen, het maken van een uitstapje, of er een ander gepast gebruik van maken. Dat vrouwen veelal minder behoeften hebben dan mannen, zal de heer F. mij toestemmen - dat de patroons hiervan profiteeren door de salarissen hunner vrouwelijke bedienden te drukken, stem ik niet grif toe. Hier, gelijk overal, zal wel de spreuk van toepassing zijn dat een goed arbeider zijn loon waard is, en dat goede vrouwelijke bedienden wel evenveel salaris zullen ontvangen als haar mannelijke collega's.
Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Ten slotte m'n boutade over het gedwongen werkzaam zijn van dames in zaken, die zooals vanzelf spreekt als zoodanig moet worden opgevat.
Want ik stem het den heer F. toe, dat dames die het niet noodig hebben, geen gratis diensten moeten presteeren, zooals b.v. vertaalwerk verrichten uit liefhebberij e.d.
De strijd om het bestaan is voor vele harer zusteren zonder dat al zwaar genoeg.
Mijn dank voor de opname dezer regelen waarmee ik, van mijn kant althans het debat wensch te sluiten.
Oom LEO.
Noot red:
Ik ben het geheel ééns met het slot van het ingez: stuk van den heer Fokkens (vorige Lelie), die zich daarin op mijn meening beroept.