De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 827]
| |
kan ik u niet noemen, want die zijn al lang vergeten, maar de plaats waar zij woonden was Matsuyama, in de provincie Echigo. Eens, toen het meisje nog een heel klein kindje was, gebeurde het, dat de vader voor zaken op reis moest naar een groote stad. Het was te ver voor de moeder en het kleine kindje, dus ging hij alleen; doch niet, dan na een teeder afscheid en nadat hij beloofd had spoedig terug te zullen komen en allerlei mooie geschenken voor hen mede te brengen. De moeder was nooit verder van huis geweest dan het naaste dorp en zij was wel wat bang, dat haar man alleen zoo'n verre reis moest maken, maar toch ook trotsch, dat hij de eerste uit den geheelen omtrek was, die naar de groote stad ging, waar de vorst en de groote heeren woonden en waar zooveel mooie en aardige dingen te zien waren. Eindelijk kwam de tijd, dat zij haar man thuis mocht verwachten. Zij kleedde het kind dus in haar beste jurk en trok zelf een mooie blauwe japon aan, die zij wist dat haar man erg bewonderde. Gij kunt begrijpen hoe blij de vrouw was, toen zij hem gezond en wel terug zag en ook het kindje klapte in de handen en lachte van plezier. En groote oogen zetten beiden op, bij het zien van al het wondere en mooie dat de vader medegebracht had, en zij hoorden op van al het vreemde dat hij in de groote stad had gezien. ‘Ik heb een héél mooi ding voor u meegebracht,’ zeide hij tot zijn vrouw, ‘men noemt het een spiegel. Kijk maar eens en zeg mij, wat ge ziet.’ Dit zeggende, gaf hij haar een eenvoudige wit-houten doos, waarin zij, toen zij hem opende, een stuk metaal vond. Eén kant was wit, als matzilver en met dik-opgelegde figuren en vogels versierd. De andere kant was zoo helder als het zuiverste kristal. De jonge moeder keek er verbaasd en opgetogen van vreugde in, want uit de diepte keek haar een lachend gelukkig gezicht met half geopende lippen en schitterende oogen aan. ‘Wat ziet gij?’ vroeg haar man, eveneens blijde, over hare verrassing en ook omdat hij kon laten zien, dat hij op reis wat geleerd had. ‘Ik zie een mooie vrouw, die mij aankijkt en haar lippen beweegt alsof zij spreekt, en.... lieve deugd, hoe vreemd! ze heeft net zoo'n blauwe japon aan als ik!’ ‘Wel domme vrouw, het is uw eigen gezicht, dat gij ziet,’ zeide de man, trotsch, dat hij iets wist, dat zijn vrouw niet kende. ‘Het ronde stuk metaal, wordt “een spiegel” genoemd en ofschoon wij ze hier in de provincie nooit gezien hebben, heeft iedereen in de stad er een.’ De vrouw was verrukt over haar geschenk en kon in de eerste dagen maar niet nalaten in den spiegel te kijken. Gij moet niet vergeten, dat het voor de eerste maal was, dat zij een spiegel had en het natuurlijk ook de eerste maal was, dat zij haar schoon gelaat weerkaatst zag. Maar zij vond zoo'n wonderbaarlijk voorwerp veel te kostbaar voor dagelijksch gebruik; daarom sloot zij het weer in de doos en legde deze zorgvuldig bij haar andere kostbaarheden. Jaren gingen er voorbij en nog altijd leefden de man en vrouw gelukkig. Hun dochtertje was de vreugde van hun leven. Het kind was het sprekend evenbeeld van haar moeder en zoo gehoorzaam en lief, dat iedereen van haar hield. Daar de moeder zich herinnerde hoe ijdel het kijken in den spiegel haar in het begin gemaakt had, hield zij dezen zorgvuldig verborgen, uit angst dat haar meisje, door het gebruik er van, hoogmoedig zou worden. Zij sprak er nooit over, en wat den vader aangaat; hij was er alles al van vergeten. Hierdoor kwam het, dat de dochter even eenvoudig opgroeide als de moeder altijd was geweest en niets afwist van haar eigen schoonheid, of van den spiegel, die ze weerkaatst zou hebben. Eenigen tijd later kwamen er groote zorgen in het gelukkige huisgezin. De moeder werd ziek, en ofschoon haar dochter haar met liefderijke toewijding dag en nacht oppaste, werd zij hoe langer hoe zwakker, tot eindelijk alle hoop op herstel verdween en zij voelde, dat zij moest sterven. Toen zij bemerkte, dat zij haar man en kind spoedig zou moeten verlaten was de arme vrouw zeer verdrietig en schreide zij om hen en vooral om het dochtertje. Zij riep het meisje bij zich en sprak: ‘Lieveling, gij weet, dat ik erg ziek ben. Weldra moet ik sterven en uw lieven vader en u alleen achterlaten. Beloof mij, dat als ik er niet meer zijn zal, gij iederen morgen en iederen avond in dit metalen voorwerp zult kijken. Het heet een spiegel en daarin zult gij mij zien en weten, dat ik steeds over u waak.’ | |
[pagina 828]
| |
Met deze woorden nam zij den spiegel uit zijn doos en gaf hem aan haar dochter. Het meisje beloofde onder tranen, dat zij het doen zou. De moeder scheen hierdoor gerust gesteld en tot kalmte gebracht en stierf, niet lang daarna. Het brave gehoorzame meisje vergat nooit aan het laatste verzoek van haar moeder te voldoen en nam iederen morgen en iederen avond den spiegel uit zijn doos en keek er lang en ernstig in. Daar zag zij het vroolijke, glimlachende gelaat van haar moeder. Niet bleek en ziekelijk zooals in haar laatste dagen, maar de mooie, jonge moeder van vele jaren geleden. Aan haar vertelde het meisje nu 's avonds al haar verdriet en moeilijkheden en 's morgens zocht zij bij haar medelijden en bemoediging voor alles, wat haar in de toekomst misschien nog wachtte. Op deze wijze leefde zij dag aan dag, als 't ware in het gezicht van haar moeder. Zij trachtte nu evenals toen die goede vrouw nog leefde alles te doen wat haar welgevallig zou zijn en vermeed alles wat haar verdriet zou hebben gedaan. Het meeste plezier deed het haar in den spiegel te kunnen kijken en zeggen: ‘Moeder ik ben vandaag zoo goed geweest als u maar kan wenschen.’ Toen haar vader haar prompt iederen morgen en iederen avond in den spiegel zag kijken en er, naar het scheen mee zag praten, vroeg hij eindelijk naar de reden van haar zonderling gedrag. ‘Vader,’ antwoordde zij, ‘ik kijk iederen dag in den spiegel omdat ik daar moeder kan zien en met haar kan spreken.’ Daarop vertelde zij hem van den wensch van haar gestorven moeder, en hoe zij dien was nagekomen. De vader was door die liefdevolle gehoorzaamheid getroffen en had niet het hart het meisje te vertellen, dat de spiegel haar eigen beeltenis weerkaatste. En daarom leefde zij voort in gedachten met hare moeder, op wie zij hoe langer hoe meer ging gelijken. (Vertaling door Jhr: RAPPARD.) Leiden 1 Mei 1904. De lezers der Holl: Lelie zullen zich herinneren, dat de December-aflevering een operette bevatte, door mejuffrouw Annie Nauta te Leeuwarden. Deze operette heeft onlangs te Arnhem twee goedgeslaagde uitvoeringen beleefd. De muziek was van den heer N. Gerharz. - |
|