De Hollandsche Lelie. Jaargang 17(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Van Verdriet. Als het kindje weenensmoede het jonge hoofdje Verbergt aan moeders borst in mokkend kinderleed, Dan voelt het dat het dáar voor alles rust kan vinden, En 't troostwoord hooren zal, dat slechts een moeder weet! De traan allengskens smelt ineen met glinsterlachjes, En op het jong gezichtje speelt de zonneschijn.... Want nù nog kan de moeder troostend tot hem spreken: ‘Kom in mijn arm en rust - of heeft mijn kindje pijn?’ Maar ach, wanneer de mensch, van 't leven weenensmoede, Het hoofd wil nedervlijen aan diezelfde borst, Dan voelt hij dat geen woord, zelfs niet dat eener moeder Hem geven kan den troost waar nù zijn ziel naar dorst! Want ouder werd zijn hart en wreeder werd het leven, De ziel is soms zoo moe en kan niet verder gaan.... Zij is 't, die hong'rend vraagt of weenend smeekt daarbinnen, Die zich aan 't wreede lot te pletter dreigt te slaan! Vaak komt voor ons dat uur, waarin w' als kind'ren weenen, Wanneer wij door het Leven, mensch geworden zijn. In nagedroom der jeugd, weêrklinken zacht de woorden: ‘Kom in mijn arm en rust - of heeft mijn kindje pijn?’ [pagina 808] [p. 808] Maar ànders is 't geworden in ons - om ons henen, Hoe trouw de moederborst, en liefderijk haar woord.... Zij weet nù zelve reeds, dat zij niet meer kan helpen, Verneemt het eerst den snik in beider hart gesmoord! Zij weet - dat waar een mensch moest lijden door het Leven, Haar hart, haar daad en woord, geheel onmachtig zijn.... Ofschoon hun liefde groeide, krachtiger en dieper, De traan wordt nù geen lach - het kind heeft altijd pijn! De mensch gaat verder voort in koortsig denken, hand'len, Weer staalt de schouder zich waar zweepslag striemend viel.... Hij smeekt om hulp en rust.... En daar zijn moederarmen.... Hij richt het oog tot God - maar in hem weent de ziel. J. VON MOLLER - DE VOS. Vorige Volgende