De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Geschiedenis van Rembrandts ‘Nachtwacht’ door Prof. John C. van Dijke.Als wij de ‘Nachtwacht’ goed willen begrijpen, moeten we beginnen met enkele misverstanden uit den weg te ruimen. 't Eerste dat bestreden moet worden schuilt in den titel. Het is geen nacht en geen wacht en als Rembrandt wist hoe zijn stuk door het nageslacht gedoopt werd, zou hij stellig verbaasd staan. Zijn bedoeling was niet anders dan een groep portretten te schilderen van de Amsterdamsche scherpschutters. Zestien van de namen der afgebeelden zijn te lezen op een schild dat tegen een der gebouwen op den achtergrond hangt. De schilderij stelt het oogenblik voor, waarop de schutters | |
[pagina 776]
| |
haastig en wanordelijk uit het tuighuis komen. Klaarblijkelijk maken ze zich op voor een parade, een wapenoefening of een schietconcours; hun kapitein, Frans Banning Kock, gaat vooraan en misschien zou een juistere naam voor het doek zijn: ‘Het uittrekken der Compagnie van Banning Kock.’ In de achttiende eeuw, begonnen sommige Fransche schrijvers, die de schilderij voor een nachtelijke scène hielden, haar te betitelen als ‘La Ronde de Nuit’ en Sir Joshua Reynolds maakte dezelfde fout toen hij het stuk ‘The Night Watch’ noemde. Deze vergissing laat zich zeer goed verklaren, omdat de tint ternauwernood denindruk van daglicht kan geven. Uit de schaduw die de hand van den kapitein op de jas van den luitenant naast hem werpt en uit de schaduwen van de voeten der mannen, blijkt echter dat het Rembrandts bedoeling was zonlicht te schilderen. De reden waarom de schaduwen zoo diep zijn moet toegeschreven worden aan Rembrandts bijzondere wijze van belichten, een eigenaardigheid waarop wij later terugkomen.
De geschiedenis van het stuk is kort. Het werd in 1642 te Amsterdam geschilderd voor de Burgerwacht, waarvan negen en twintig schutters op het doek voorkomen; minstens zestien van hen als portretten. Rembrandt ontving f 1600 voor zijn werk. Tot omstreeks 1700 bleef het in 't bezit van de scherpschuttersvereeniging; toen werd het naar 't Stadhuis overgebracht, waar men er vermoedelijk een stuk afsneed om het voor een ruimte tusschen twee deuren pasklaar te maken. Een copie uit dien tijd van Gerrit Lundens, nu in de ‘National Gallery’ te Londen, bewijst dat aan den linkerkant twee figuren zijn weggenomen en nog eenige ruimte langs den bovenrand. Het origineel hangt in het Rijksmuseum te Amsterdam, wel wat verminderd door schoonmaken en restaureeren, maar toch nog een buitengewoon mooi doek. Rembrandt wilde tegelijkertijd een schilderij, zoowel als een reeks portretten maken. Daarom stelde hij de schutters in volle actie voor - uit het arsenaal komende; alles vol leven en beweging. Een tamboer slaat een roffel op een groote trom, terwijl een hond hem aan blaft; op den achtergrond verschijnt een groep piekeniers; Kapitein Kock in 't zwart fluweel met een roode sjerp treedt voorop, zijn luitenant, Willem Van Ruytenburg in lichtgele militaire kleeding met een witte sjerp en veer loopt naast hem. Achter | |
[pagina 777]
| |
hem is een man bezig zijn musket te laden; links trekt een schutter in 't rood een laadstok uit; op den achtergrond ziet men hellebaardiers en een vaandrig, die den oranje, wit en blauwen standaard van Amsterdam draagt. Waar er slechts ruimte op de schilderij overblijft, ontdekt men allerlei eigenaardige figuren. Zoo merkt men achter den Kapitein een schutter op, die druk in de weer is; links vooraan een straatjongen en schuin achter den man in 't rood een klein meisje, wier lichtgroene jurk versierd is met edelgesteenten en aan wier ceintuur een witte haan hangt. Fantastische kostuums, schitterende helmen, wuivende pluimen, borstharnassen, laarzen, hoeden, pieken, hellebaarden en haakbussen ziet men overal in beweging, de drukte en levendigheid van 't vertrek verhoogende. Misschien is het tafreel iets te verward en bezit de compositie niet juist die eenheid welke men zou wenschen. Rembrandt bereikte zijn hoofddoel; hij schiep een kunstwerk vol leven en beweging, maar tot op zekere hoogte offerde hij er de portretten aan op die hij beloofd had te schilderen. Deze aanmerking gronden wij niet op eigen oordeel of intuïtie maar op het getuigenis van een der hoofdpersonen. Kapitein Kock was niet voldaan over de gelijkenis van sommige schutters en liet zijn eigen portret later nog eens schilderen door Lundens en Van der Helst. Ook schreef Rembrandts leerling Van Hoogstraten in 1678 van ‘de Nachtwacht’. ‘'t Is niet voldoende dat een schilder zijn figuren op een rijtje naast elkaar zet zooals men hier in Holland zoo dikwijls ziet op de vele doelenstukken. Groote meesters streven naar eenheid in hun werk en Rembrandt heeft dezen regel nauwgezet in acht genomen bij het schilderen der Amsterdamsche scherpschutters; te nauwgezet volgens sommigen. Hij heeft veel meer arbeid besteed aan de hoofdgroep dan aan de reeks portretten die men hem besteld had. Ondanks deze fout zal het stuk zich, naar mijn idee, langer staande houden dan gelijksoortige doeken, want het is zoo artistiek uitgevoerd, zoo fraai van groepeering en brengt zoo'n machtigen indruk teweeg, dat naast Rembrandts schilderij die van anderen niet meer dan speelkaarten gelijken. Toch zou ik wat meer licht gewenscht hebben.’ Ook Rembrandts bewonderaar en leerling moest dus erkennen dat de portretten tot op zekere hoogte zijn verwaarloosd om een mooi geheel te verkrijgen. Dit was het eerste offer dat hij aan zijn opvatting bracht.
Hoogstraten's wensch naar ‘wat meer licht’ vond weerklank bij talrijke bewonderaars van ‘de Nachtwacht’. Waarom maakte Rembrandt de schaduwen zoo diep? Was dat iets ongewoons voor hem, iets bijzonders van deze schilderij? Neen; hij behandelde licht en schaduw nooit anders; nooit liet hij het licht zonder onderscheid alle voorwerpen verhelderen. Hij was vóór alles portretschilder van afzonderlijke personen en hield er een grillige methode op na om het volle licht te doen vallen op voorhoofd, neus, kin en kraag, terwijl de zijkant van 't gezicht: de ooren, het haar en de achtergrond van 't portret in diepe schaduw bleven. Met zijn plotselinge overgangen van schitterend licht tot zwarte schaduw bereikte hij een verrassend groot effect. De schilder wist den indruk van licht zoo intens mogelijk te maken door het met diepe duisternis te omringen en het hoofd dat uit de schaduw te voorschijn kwam, was des te realistischer door de scherpe tegenstelling. Grillig en gewild was de methode zeker, maar ze had recht van bestaan en bracht een treffende uitwerking teweeg. Paste Rembrandt zijn wijze van schilderen echter toe op een groot doek met veel figuren zooals ‘de Nachtwacht,’ dan sprong haar ontoereikendheid duidelijk in 't oog. Voor elk beeld moest hij als 't ware een nieuw lichtcentrum maken door de ruimte er om heen in diepe schaduw te hullen; een methode die hem groote moeilijkheden baarde. De figuur van luitenant Van Ruytenberg is in 't helder geel gekleed om den voorgrond der schilderij te verlichten en het vreemde kleine meisje met de glanzende groene jurk (misschien het dochtertje van den kapitein, dat den witten haan aan haar gordel draagt als prijs voor den gelukkigen scherpschutter) is daar alleen aangebracht om een lichtplek te verschaffen tusschen twee schaduwen. Wat is nu het resultaat van dit verlichten van afzonderlijke personen? Geeft het den indruk van een zon die zonder onderscheid rechtvaardigen en onrechtvaardigen beschijnt? Gelijkt het niet eerder op een lantaarn die, naar de gelaatstrekken en figuren der voornaamste personen gekeerd, scherp licht uitstraalt waar zij schijnt, maar alles daar omheen in diepe duisternis hult? Is het te | |
[pagina 778]
| |
verwonderen dat men de schilderij voor een nachtelijk tafreel hield? En is Van Hoogstraten's wensch naar wat meer licht niet gegrond? 't Moet erkend worden dat Rembrandts methode ongeschikt was voor een doek van zulke afmetingen. Om de hoofdfiguren goed te doen uitkomen gaf hij de verlichting van 't geheel prijs; het tweede offer dat hij aan zijn schilderij bracht. Elk systeem van belichting dat buitengewoon sterke contrasten te voorschijn roept eischt een daaraan evenredige intensiteit van kleur. Bij voorbeeld: de luitenant op den voorgrond draagt een geel kostuum maar het is bijna wit geschilderd evenals de groene jurk van het meisje; hier ziet men het toppunt van licht in zijn uitwerking op kleuren. Het rood van den man met het geweer is heel donker, bij zwart af, en de tinten der kostuums op den achtergrond zijn nauwelijks te onderscheiden, zoo gaan ze in de schaduw verloren. Dit is het andere uiterste: de diepste schaduw en haar invloed op kleuren. Beide tegenstellingen doen den toon der schilderij afbreuk. Rembrandt is er niet in geslaagd de weerkaatsing en helderheid van kleuren bij daglicht gezien, te bewaren. Is dit dus een hinderlijk gebrek in ‘de Nachtwacht’? Niet bepaald. In die donkere kleuren treft ons dikwijls dezelfde geconcentreerde kracht als in de lichte gedeelten. De scherpe overgangen van zeer donker rood naar hel-schitterend karmijn zijn vaak verrassend mooi. Maar zulk een chromatische climax bracht mee dat Rembrandt in de donkerste hoeken zijner schilderij alle kleur opofferde. En dit is het derde offer dat hij in dit stuk bracht. Om zijn kunstmatige belichting te kunnen volhouden, deed hij de kleur geweld aan.
't Zou niet moeilijk vallen aan te toonen dat Rembrandt ook voor een deel de eenheid van zijn compositie, van zijn teeken- en schildertalent moest opgeven door het willekeurig volhouden van zulk een systeem van chiaroscuro.Ga naar voetnoot*) Men zou er op kunnen wijzen dat hij, ofschoon ‘een meester over licht en schaduw,’ in zijn ‘Nachtwacht’ niet veel meer was dan de slaaf van zijn methode. Maar ik heb genoeg gezegd om aan te toonen dat het doek geen onverdeelden lof verdient en niet onvoorwaardelijk als Rembrandts meesterstuk kan aangemerkt worden. Moeten we dan besluiten dat de ‘Nachtwacht’ een mislukking is? Zeker niet. Het stuk bezit genoeg groote eigenschappen om den naam van een dozijn kunstenaars te vestigen. Bovendien wist de schilder ons door het levendige zijner beelden een pakkend tafreel te geven. Iedere figuur leeft, beteekent iets, staat goed, loopt goed, ziet er goed uit. Let maar eens op het voorwaarts treden van den kapitein en zijn luitenant; wat bewegen ze zich natuurlijk; let eens op de gebaren van den rooden musketier: let ook vooral op het dringende groepje met den trommelslager. En de vier mannen die op den achtergrond bij den vaandrig staan zijn zoo artistiek behandeld, dat zij alleen reeds Rembrandts genialiteit bewijzen. Sommige koppen zijn zeldzaam krachtig weergegeven en sprekend van uitdrukking; de meeste gezichten echt menschelijk. Bekijk ze eens met aandacht, zooals gij 't gelaat van een vriend zoudt bekijken - let eens nauwkeurig op oogen, kinnen, monden, wangen - en ge vindt uw nieuwsgierigheid bevredigd, ge kunt hun gedachten bijna lezen. Wat prachtige kleurschakeeringen wist Rembrandt te schilderen. Niet alleen de frissche gezichten en echt realistische handen, maar ook de zwart fluweelen kleeren van den kapitein, zijn hoed en geplooiden kraag, het stalen borstharnas van den luitenant, de trom met de zilveren nagels, de witte veeren en zwarte hoeden, de geweren, hellebaarden en pieken - alles is volmaakt juist weergegeven. En bovenal het verlangen, de nieuwsgierigheîd, ja de spanning opgewekt bij het zien van al die menschen, als 't ware uit den duisteren achtergrond oprijzende als geesten in het droomenland! Zonder eenigen twijfel was Rembrandt een groot kunstenaar, een van de zes eersten misschien op schildergebied en hij toont zijn meesterschap ook in dit doek. Waarom mocht de ‘Nachtwacht’ dan niet in alle opzichten mooi zijn, waarom niet een volmaakt kunstwerk? Uit een technisch oogpunt, omdat het stuk te groot, de compositie te veel omvattend was voor Rembrandts systeem van belichting. Ook omdat de meester, wat zijn temperament betreft, niet de juiste persoon was om zulk een tooneel te schilderen. Hij deed het dan ook niet uit eigen aandrang; men verzocht hem om het te doen. Paolo Veronese zou zulk een opdracht misschien volmaakt mooi hebben uitgevoerd, maar Rembrandt bezat | |
[pagina 779]
| |
te veel fijn gevoel om de vroolijke rumoerigheid weer te geven van een scherpschuttersvereeniging die naar een parade trekt. Mogelijk was hij wel de somberste man die ooit het penseel hanteerde en juist in het jaar 1642, toen hij de ‘Nachtwacht’ schilderde, ging hij gebukt onder zwaar leed. Zijn jonge vrouw, Saskia, die het grootste geluk in zijn leven schijnt te hebben uitgemaakt, was juist gestorven en allerlei moeilijkheden traden hem in den weg. Hij was dus niet in een stemming om vroolijke stukken te schilderen.
Nooit vatte Rembrandt zijn werk anders dan hoogst ernstig op. In den beginne had hij groot succes met zijn portretten en verwierf hij zich leerlingen, vrienden, roem, geld en zijn mooie, jonge vrouw. Later keerde hem de fortuin den rug, Saskia stierf, zijn geld raakte op, zijn vrienden en leerlingen lieten hem aan zijn lot over. Financieel geruïneerd, werd hij door zijn schuldeischers op straat gezet en raakte zijn beroemde naam langen tijd op den achtergrond, overschaduwd door zooveel nietiger talenten als Ferdinand Bol, Gabriël Metsu en Gerard Dou. Rembrandt stierf eenzaam, in armoede en vergetelheid; het droevig alledaagsche bericht van zijn overlijden kan men nog opslaan in de boeken der Westerkerk te Amsterdam: ‘Dinsdag 8 October 1669, Rembrandt Van Rijn, schilder op de Rooze graft tegenover den Doolhof; laat twee kinderen na.’ - Juist alsof er een kroeghouder of voerman gestorven was. Voor zoover wij weten bracht zijn dood niet de minste ontroering teweeg. De grootste onder de noordelijke schilders daalde onbezongen ten grave. Het contrast tusschen zijn somber leven en sterven en de schitterende loopbaan van Rubens te Antwerpen biedt wel stof tot denken. (Uit het Engelsch). G.E. |
|