De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 757]
| |
reikte mij met een van je vader, die nogal ingenomen was met je plan, vooral ook omdat je niet eene van de sterksten schijnt te zijn en je de onschuldige asempjes van je leerlingen niet altijd even best bekomen. Hij schrijft o.m.: ‘Marie is een flinke meid, die weet wat ze wil en iets wat ze aanpakt ook doorzet.’ Voorts dat je beschikt over een ‘gewoon gezond stel hersenen’. Welnu, beste meid, dat is voldoende, dunkt me - als nu de menschen met buitengewone hersenen de boeken schrijven en jij ze later tracht te verkoopen dan zijn beide partijen met elkaar geholpen. Dit klinkt zoo eenvoudig en toch zijn er nog zoo velen, meer dan je denkt, die geen flauw begrip van handel hebben. Handel, denken ze - dat is heel goedkoop inkoopen en heel duur verkoopen en daarna gaan rentenieren. Voorts hebben velen, in hoogere regionen verkeerende, van den handel een vage voorstelling van iets dat niet erg comme it faut is. Een winkelier, iemand die iets over de toonbank verkoopt vooral, wordt beschouwd als een wezen van lagere orde. En als ze dan toevallig eens hooren dat Potgieter ‘in den handel’ was, dat Alberdingk Thym, de aristocraat pur sang ‘zaken’ deed en dat Styn Streuvels - m'n pen weigert het haast neer te schrijven - ‘koekebakker’ is, dan vinden ze dit iets wat ze liever niet hadden geweten. Het is dan ook een merkwaardig verschijnsel dat, vooral in de z.g. beschaafde kringen de kooper, neen de koopster het meest, wanneer zij, door den nood gedrongen zich verwaardigt persoonlijk tot den winkelier af te dalen, dit veelal doet met iets hautains over zich, terwijl zij niet zelden zeer duidelijk in haar optreden laat blijken dat zij niet van plan is zich ditmaal te laten oplichten of minstens beetnemen. Waarom ook, waar we zoo ruim in de goden zaten, Mercurius het dubbel patronaat over den handel en over de dieven op te dragen? Wij lijden nog altijd onder deze onbenullige verdeeling van functies. Nu is het een geluk dat, wat de eigenlijke boekhandel betreft, de prijs van een boek in Winschoten precies gelijk is als in Middelburg en dat, waar de uitgever den verkoopprijs vaststelt, men in een soliden boekhandel in Arnhem niet meer betaalt dan in Den Bosch b.v. Vindt een dametje, dat Sav. Lohman's Vragensmoede wil koopen, dat boek ‘vreeselijk duur’ al zit er ook een ‘doddig bandje’ om, dan kunnen wij met stoïcijnsche kalmte onze schouders ophalen en haar goed succes toewenschen als zij het dan maar liever uit een leesbibliotheek wil huren, voor haar hopend dat zij niet des vragens moede besluit een Marlittje te nemen dat minder vaak uit is. Over het optreden van ‘dames’ in winkels zou ik niet licht uitgepraat raken en het zou eene loonende studie zijn eens het verband op te sporen tusschen fijne voiles, kostbare pelzen en onberispelijke glacé's aan den buitenkant en de onbescheidenheid, onbeschaafdheid, onbeschaamdheid, ja zelfs onbeschoftheid waarmede de draagsters van een keurig toilet soms de verblufte winkeliers verrassen. Nu moet je niet denken dat ik overdrijf of verbitterd ben - volstrekt niet hoor! In m'n 20-jarige loopbaan als boek- en kunsthandelaar heb ik genoeg menschenkennis opgedaan om de bokken van de schapen te scheiden en heb ik goddank de beschikking gehouden over eene stevige portie optimisme en zin voor humor die me over veel kleine en groote ergernissen de schouders doen ophalen. Maar verbazen doe ik mij altijd opnieuw weer b.v. over de ziel eener Toynbeevereeniging die allergenadigst en zoetelijk lief met schoonmaaksters en loopmeisjes weet om te gaan, doch m'n vrouwelijke bediende, wellicht meer ontwikkeld en stellig beschaafder dan zij zelve, du haut de sa grandeur beveelt en afsnauwt alsof zij tot het uitvaagsel der menschheid behoort. Of neen - daar verschrijf ik mij, was dát het geval dan zou zij weer in de termen vallen van ‘betoynbeed’ te worden door die beminnelijke, doch in een winkel zoo vinnig optredende weldoenster der menschheid. Lees er maar eens op na ‘de winkeljuffrouw in l'Oiseau d'or’ van Cornelie Noordwal die klaarblijkelijk bij het aankoopen van een nieuwen hoed niet zoozeer de wereld om zich heen vergeet of ze zet haar oogen en ooren eens open om op te merken hoe haar dienende zusters soms door beschaafde dames afgesnauwd worden. Gister waren een Gymnasiumleeraar en zijn vrouw in mijn winkel om een omhangkalender te koopen voor een nichtje. Ik had heusch een beetje medelijden met het arme paartje dat een zwaren strijd had | |
[pagina 758]
| |
te strijden tusschen hun liefde voor nicht en die voor hun beurs. Het kostte moeite om tot een resultaat te komen en.... zij gingen in de taal van Voltaire overleggen of zij niet voordeeliger uit waren als zij een doos post kochten. Ik kon den lust niet weerstaan direct een paar doozen voor den dag te halen en had de satisfactie dat het paartje om het hardst bloosde, toen pas beseffend hoe dom en onkiesch zij optraden. Dom - want is een slagersjongen die wat Fransch geleerd heeft tegenwoordig een zeldzaamheid? Neen immers! Onkiesch - ik zou mij althans geneeren Fransch met mijn vrouw te spreken in tegenwoordigheid van mijn dienstbode. Heusch, nichtje lief, ik zou kunnen voortgaan met staaltjes te vertellen van de welopgevoedheid van de z.g. hoogere standen, maar waartoe - je gaat nu zelf in den handel en zult er allerlei sterk sprekende bewijzen van ondervinden. Ben je er eens zoo lang in als ik zelf, dan zul je tot de conclusie zijn gekomen dat je goede manieren, billijkheidsgevoel en kieschheid volstrekt niet in de eerste plaats in de ‘betere kringen’ moet zoeken, veeleer in den degelijken burgerstand of bij de echte aristocratie. Schijnt je dat overdreven toe? Welnu zet je ooren en oogen eens wijd open als je eens een middag gaat ‘winkelen,’ een geliefd amusement bij dames, en denk dan eens na over mijn stelling. Voor heden genoeg!
Je oom LEO. |
|