De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI.‘Speelschheid op zichzelf is inderdaad voor een kind van 6 jaar zoo iets vreeselijks niet. Maar als de kleine meid “zoo druk is, dat ze soms een heele klasse in de war schopt”, dan is dat niet alleen voor de juffrouw lastig, maar 't hindert ook alle andere kinderen uit de klasse. In een les waar iets nieuws wordt geleerd, en waar de geheele, onverdeelde aandacht der kinderen gevergd wordt, kan zoo'n speelsch kind bepaald kwaad doen. 't Leidt dikwijls de anderen af, en zoo gebeurt 't vaak dat het geheele lesuur-door de aandacht der leerlingen in het geheel niet bij het behandelde is. Natuurlijk hebben ze 't dan ook niet goed begrepen, en heeft de onderwijzeres geen voldoening van haar les. Me dunkt dat ze dan wel eenige reden heeft zich over 't kind te beklagen. Een goed middel om zoo'n speelsch kind in de klasse wat stil te doen zijn, is misschien dit: het vóór schooltijd flink te laten hollen en spelen en zich wat moe te laten maken!’ | |
II.‘O, U hebt volkomen gelijk, een klein meisje mag nog niet aan Weltschmerz doen, en zeker zou ik de moeder afraden, het thuis nog eens te straffen, als 't op school al straf had gehad; want dat heeft me altijd idioot toegeleken, al waardeerde ik 't ook in de moeders, dat ze op die wijze trachten de onderwijzeres te helpen. Want tot welk een droeve climax komt men dan niet! Dan zal Papa het kind weer straffen, omdat mama het strafte, en wellicht doet Grootpapa 't dan nog eens dunnetjes over; omdat zijn kleinkind zijn kinderen tot straffen heeft genoodzaakt. Neen, éens straf is genoeg! Maar die ééne straf, de straf die de juffrouw haar heeft opgelegd, omdat ze in de klasse speelsch en lastig is geweest, díe straf moet er zijn.’Ga naar voetnoot*) | |
III.‘Uwe correspondentie in de voorlaatste Lelie, met de mama van dat zesjarige boosdoenstertje, heeft mij erg veel plezier gedaan. Namelijk hierom, dat ik er uit bemerkte, dat U ook niet hard kon zijn tegen kinderen. En dat is juist, wat ik ook altijd zoo moeilijk vind. Ik vind het toch zoo naar, als die gelukkige, zonnige gezichtjes eensklaps zoo verschrikt of bedroefd kijken, en als ik wel eens een keertje boos ben, | |
[pagina 740]
| |
zeg ik maar weer gauw iets vriendelijks om ze weer vroolijk te maken. En wat nu Mevrouw Céline betreft: ik zou haar ten stelligste afraden haar dochtertje thuis nog te straffen. Ouders en onderwijzers moeten wel samenwerken, maar de onderwijzer moet krachtig genoeg zijn, om het kind zèlf zijn misnoegen te kennen te geven. En als de onderwijzeres van haar dochtertje geen takt genoeg heeft, het kind zacht maar vast te leiden èn meester te blijven, laat de moeder dan haar kind zóó gauw mogelijk aan haar invloed onttrekken, want ik geloof, dat er in een jaar tijds, door verkeerde behandeling, heel wat aan een kinderzieltje verwoest en bedorven kan worden!’Ga naar voetnoot*) |
|