Maar Albert kon 's nachts niet slapen: hij dacht aan haar.
Voor hem was het lente. - - -
Met haar zou hij zich alles willen ontzeggen, ja, zelfs gebrek lijden. - - -
De zuster zeide tot haar broeder: ‘Weet je wat wonderlijk is, Peter!
Dat Albert net is als de persoon, die wij ons voorstellen, dat eenmaal komen zal; ik meen in onze droomen, in onze dag-droomen. Hij is net een levend geworden droom, maar toch een droom van iets, dat niet bestaat en niet komen zal. Net als wanneer men een plaatje van een Sennhütte ziet, dan verlangt men ook naar de werkelijke Sennhütte. -
Hij heeft al die kleine zorgen en attenties, die een moeder heeft en toch is hij een man en een vreemde. Dat treft ons. Wij begrijpen het niet. Als er nog iéts bijkwam, dat voelen wij, dan zou het zoo heel mooi zijn. Hij zit bij me en vraagt: ‘Ben je niet moe van het borduren - -?
Wat zijn de beste borduurnaalden- -?
Zijn er veel soorten zijde? Je moet je vóór je gaat slapen niet met koud water wasschen, dan wordt je moeheid verstoord! Drink je thee aan het ontbijt?! Drink haar dan vooral heel slap, je hebt goddank nog geen opwekkende middelen noodig. Ik zal je morgen den catalogus van de schilderijententoonstelling sturen. Je moet vooral op de Marialegenden van Strachiewicz letten.’ - - -
Zoo praat hij met me. Alles interesseert hem. En hij is zoo goed. - - -
Aan het souper zei hij eens: ‘Je eet immers graag rijst in de soep?! Waarom doe je het dan niet?! Het leven is zoo amusant niet, die kleine genoegens, die men hebben kan - - -?!’ Zoo verwent hij me. Alles draait toch niet om mij - - -?! Maar ik word er niet door bedorven, ik voel dat ik er beter door word. Het is zoo heerlijk een beetje verwend te worden. Dan doet men als een papagaai de oogen dicht en laat zich krauen en zegt: Nog een beetje!’ Hij brengt me boeken en bloemen en zit uren lang bij me. Ik voel, dat hij van me houdt. Maar wat helpt dat?! Hij is niets dan mijn levend geworden droom. - - Hij maakt het verlangen alleen nog grooter naar dàt, wat niet is en ook niet komen zal.
En toch! Voor den eersten keer in het leven zien wij in het diepe, teere van een mannenziel en voelen plotseling, dat wij iets zijn, dat een man geluk en leed kan brengen; we weten, dat een man ons van ganscher harte lief heeft en aan ons hangt als een klein kind aan zijn moeder.... En dan zeggen wij: ‘Ga heen’ en willen hem genezen?!
Hij gaat, als wij het zeggen, hij gaat. - - En dan?!
Dan wachten wij en wachten en wachten. - -’
De broeder nam haar hand in de zijne en drukte er een kus op.
De zuster zei: ‘En Riquetta, geloof je, dat ze van je houdt?!’
De broeder antwoordde: ‘Ik ben voor haar als jou levend geworden droom, van iets, dat niet is en ook niet komen zal. - - - Daarom zegt ze dikwijls “ga” en ook dikwijls “blijf”!’
Broeder en zuster zaten nog lang bij elkaar.
Hij hield haar heete hand in de zijne. De groote, rose roos verspreidde haar geur. - - -
Het was een van die zeldzame oogenblikken, waarin twee menschen elkander geheel begrijpen.
C.B.