De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit den ouden tijd.
| |
[pagina 652]
| |
prête; qu'il est faux que le Sr Storm au mépris des avis de M. le Grand Baillif ait refusé de faire jouer sa pièce; enfin Mmlle Dorfeuille déguisée en homme pour soutenir au Parterre de la comédie une cabale, que le public a eu la bonté de faire taire, s'expose moins au ressentiment du Directeur qu'à la vindicte des Loix.’ Heel begrijpelijk is deze advertentie, waarvan we de kapitale beginletters van vele der woorden door gewone vervingen, het Fransch niet verbeterden, en het cursiveeren van zinnen hebben weggelaten, niet. Trouwens wij zijn een kleine 120 jaar verwijderd van het tijdstip, dat de Haagsche Courant verscheen, maar tijdgenooten, en habitués der Fransche opera, zullen zeker toen ter tijd met groote belangstelling kennis genomen hebben van den inhoud der advertentie, welke een eerste bedrijf leverde voor het kluchtspel: Dorfeuille contra Storm-Meisner. Op den beoefenaar van 's-Gravenhage's vroegere geschiedenis rust thans de taak om dergelijke quaesties te ontspinnen, en ze voor onzen tijd genietbaar te maken. We zullen beginnen bij het begin, want daar de patriottengeschiedenis ook hierin een rol speelt, dienen we even terug te gaan tot het jaar 1783. Eigenlijk gezegd kan men het jaar 1747 als het begin aller dingen noemen, maar zoo diep behoeven we het niet op te halen. De voorbereiding toch was in 1782 afgeloopen, en daardoor vond de gisting, welke van lieverlede was aangegroeid, in 1783 een vruchtbaren bodem om tot vollen wasdom te komen. Het doel was den stadhouder zijn rechten te ontnemen; om Oranje in den poel der zoogenaamde vaderlandsliefde onder te doen gaan. Het begon met de steden, die den stadhouder het recht der verkiezing van de leden der regeering meenden te moeten betwisten, of maar doodleuk op 's Prinsen lijsten ter aanbeveling niet letteden. Erger was het oprichten, onder hooge (?) goedkeuring der vroedschappen, van exercitie-genootschappen of vrijkorpsen, welker leden, met zeer ver strevende politieke bedoeling, zich vlijtig in den wapenhandel oefenden. Men ontzag zich niet om de meest sprekende zinspreuken te gebruiken op de vaandels, welke spreuken door duidelijke voorstellingen nog werden toegelicht. Dat alles deden de burgers. De Staten der gewesten deden nog veel meer, en aldoor hun machtsontnemingen uitbreidende, verliet de Vorst, die slechts lijdelijk verzet had gepleegd, in het laatst van 1785, Den Haag, en vestigde zich, na een reis door de noordelijke provinciën gedaan te hebben, vooreerst op het Loo, later te Nijmegen. Dit was het voorspel van het in 1795 voor goed afgespeelde drama. Toen echter liet zich de omwenteling langer wachten; eerst in 1813 kwam er herstel. Reeds in 1787 keerde de toestand plotselingom. De Prinsen vrees maakten de Patriotten zoo koestGa naar voetnoot*) mogelijk, en op 20 September 1787 trok Oranje weer zegevierend het Haagje binnen. Het regende daarop Oranjestukken, in elken vorm. Gedichten, prenten, gedrukten stroomden als een bergstroom over Den Haag, en gemeend of niet gemeend, het ‘Oranje boven’ was op aller lippen. Zoo kwam het dan ook, dat eene Madame Dorfeuille, ‘Ancienne Comédienne du Roi de Prusse,’ en blijkbaar aan het Fransche Tooneel in de Casuariestraat verbonden, haar Oranjehart lucht gaf, en in den vorm van eene ‘Comédie en deux Actes et en Prose’ een gelegenheidsstuk ter eer van de terugkomst van den Prins schreef. We hebben het stuk voor ons liggen, en door het ‘Avis au lecteur’ te lezen, konden we de hiervoren medegedeelde advertentie begrijpen. Een Théater-storm was opgestoken, maar de geschiedenis der zaak zal ons doen blijken, dat het slechts een tooneelmatige namaak was; een storm in een glas water. Hoewel we spreken over het jaar 1787 mogen we niet onvermeld laten, dat het Fransche Tooneel in de Casuariestraat aldaar gevestigd was sedert 1741. Toen behoorde het gebouw aan zekeren Johannes Teesing, die in dat jaar een Amsterdamschen troep engageerde. Eerst werd hem verboden tooneelvoorstellingen te geven, doch op zijn voorgeven, dat het een geheel bijzondere onderneming gold, waarbij hij geen entréegeld nam, verkreeg hij in 1742 de toestemming der stadsregeering. In 1749 behoorde het gebouw aan Huibert Huybers, die het toen aan een Franschen troep, onder directie van Mr. Ebert overdeed. Vervolgens werd de concessie gegeven aan | |
[pagina 653]
| |
Nicolas Huau, en in 1758 aan Charles Le Sage, of omgekeerd.Ga naar voetnoot*) Eerst in 1782, en later, vinden we de namen terug, welke in de medegedeelde advertentie worden genoemd. Voor dat jaar, is op 12 Juni Thomas Storm de concessionaris; op 2 Juli 1787 A.H.J. Storm, en op 6 Augustus 1788 A.H.J. Storm en J.P. Meisner. Deze laatste schijnt tot 1802 de Directie gevoerd te hebben. Zijn monopolie werd hem toen opgezegd. Na deze inleiding kunnen we het verhaal van de zaak Dorfeuille contra Storm - Meisner voortzetten. De titel der comédie geeft ons al dadelijk licht over den inhoud en de strekking. Hij luidt: ‘Le retour du Prince d'Orange, ou les Pêcheurs de Schevelingue’. Het stuk werd gevolgd door een ‘Divertissement dédié à S.A.S. le Duc règnant de Brunswick’, aan wiens adres ook een ‘Epitre dédicatoire’ den tekst voorafgaat. Blijkens het adres op den titel werd de comedie gedrukt ‘au dépens de l'auteur’, en was bij haar verkrijgbaar, wonende bij mr. Hache ‘Marchand de Tabac dans le Pooten’, zoowel als bij de meeste boekhandelaars in Holland. Het exemplaar is blijkbaar in het bezit van de schrijfster geweest. Zij heeft de namen der acteurs bijgeschreven bij wijze van rolverdeeling, en hier en daar in den tekst groote wijzigingen aangebracht, zelfs twee bladzijden geheel bijgeschreven, waar door de gedrukte vervielen. Waar we den inhoud straks in het kort zullen mededeelen, willen we vooraf èn ‘Epitre dédicatoire’, èn het ‘Avis au Lecteur’, waarvan het laatste het voornaamste is tot kennis der quaestie, afschrijven. ‘Monseigneur’, aldus wordt de Hertog van Brunswijk - Lunenburg, toegesproken. ‘L'ouvrage que j'ose vous dédier est bien foible sans doute, mais le motif en est si beau, que je ne crains pas de compromettre votre Rang Auguste en le faisant paroître sous vos auspices. Les Ouvrages du Coeur doivent être comme les grands Hommes au-dessus de la critique, ou si la critique ose les attaquer, c'est dans l'ombre, et dèslors ses efforts sont impuissants ou ignorés. La Revolution que vos talens ont operée et que ma plume ose célébrer, est une époque à jamais mémorable à laquelle l'envie elle même sera forcée d'applaudir. C'ètoit Mars qui ramenoit Minerve. ‘Daignez vous souvenir, Monseigneur, en lisant cette mediocre production, que si la nature paroît avoir refusé aux Femmes l'exécution dans les arts, en revanche elle leur accorde à un dégré éminent le don de sentir la mérite et de l'apprécier. Les anciens s'y connoissoient: ils ont fait de la justice et de la renommée deux femmes. C'est le plus bel éloge de mon sexe. L'une de ces deux divinités, Monseigneur, préside á toutes vos actions et l'autre les publie. M'est-il donc défendu de parler de vous comme cette dernière? et pourrois-je voux offenser en disant tout bas: Et moi aussi j'ai un Coeur! Je suis avec le plus profond respect. De votre Altesse Sérenissime, Monseigneur La très-humble et très-obéissante Servante.’ Stroop genoeg! Toch mogen we der schrijfster niet de eer ontzeggen van een goeden stijl te schrijven!Ga naar voetnoot1) Die draai van het voorstellen der gerechtigheid en van de faam door vrouwen is geestig gedaan. Thans komt het zoogenaamde gepeperde stuk of het brûlot. ‘Cette Pièce, - zoo begint Madame Dorfeuille, - a été composée les 4 ou 5 premiers jours de la révolution si désirée. J'en ai conçu l'idée au 18 Septembre et l'ouvrage étoit fini au 23 du même mois. J'en parlai à cette époque au Sr Meisner agent du Sr Storm Fils, Directeur du Spectacle de La Haye. Je crus que l'ouvrage d'une Femme auroit quelque chose de piquant et que mon Sexe pourroit me savoir gré d'avoir été dans ces moments heureux la première interprête des sentimens qui l'animent. Je m'adressai donc au Sr. Meisner et je lui déclinai le Titre de ma Comédie, en lui communiquant mon dessein de la faire jouer au plutôt sur son Théâtre. Le Sr Meisner me répondit en termes assez peu galants; et j'en demande pardon pour lui “Madame je n'ai pas besoin de votre pièce; je paye un Poëte pour m'en faire uneGa naar voetnoot2); laissez moi tranquille.” On voit à cette Réponse que le Sr Meisner n'a pas un grand usage du Monde. Il n'en est que plus à plaindre; | |
[pagina 654]
| |
passons. J'ajoutai: “Monsieur Meisner, quand celle de votre Poëte sera jouée, la mienne (pour la quelle je 'ne veux point être payée) pourrait-elle avoir son tour?” “Non repliqua durement Meisner, - j'en ai encore une autre de commandée.” Affligée de la grossiereté du réprésentant de Mr. Storm, je ne perdis point courage. J'allai trouver Monsieur de Bentink, Grand Bailli de la Haye. Je lui exposai ce qui se passoit; il me plaignit, fit venir le Sr Storm et lui conseilla de réprésenter mon Ouvrage. Le Sr Storm, au mépris des avis de Monsieur le Comte de Bentink, m'a opposé mille et une difficultès. Tantôt, c'étoit pour la distribution des rôles, tantôt il exigeoit que je ne jouasse pas dans ma pièce, quoique mon but en la composant fut d'y remplir le rôle principalGa naar voetnoot*); brûlant de prouver mon Zéle à l'Auguste Maison d'Orange, non seulement par mes foibles essais littéraires, mais surtout par mes talents d'Actrice, donc je suis infinement plus jalouse. Lasse des refus qui se succédent et des demarches vaines que le Sr Storm m'occasionne, je prends la partie de publier ma pièce. Je n'ajouterai aucune réflexion. Le public équitable les fera lui-même. La jalousie et l'ignorance me repoussent. J'imprime ma Comédie, et j'ose dire avec une confiance modeste: public juste; voici mon Ouvrage, daignez le lire, et jugez nous.’ Nu we dit Avis kennen is er licht opgegaan over de advertentie, welke de jonge Storm in de 's Gravenhaagsche Courant van 23 November 1787 deed plaatsen. Het was een aanval op het ‘gepeperde’ woord van Madame Dorfeuille, die dan ook niet in gebreke bleef om in de Hofcourant van 1 December d.a.v. een tegenadvertentie te plaatsen. Het plaatsen er van in de Hofcourant vereischt eenige toelichting. Deze courant verscheen uitsluitend op Zaterdag bij P.F. Gosse in de Spuistraat, en droeg het wapen van den Prins aan het hoofd. Voor het eerst vinden we die Zaterdagsche Courant in het jaar 1787, en de uitgave wordt gehandhaafd tot het 3e nommer van het jaar 1795. Dan wordt op eens ‘Hofcourant’ vervangen door ‘'s Gravenhaagsche Courant,’ en het Prinselijk wapen door dat van Den Haag. Het adres van den drukker is voortaan ‘Wed. P. Gosse en Zoon.’ Toch maakte deze ‘Hofcourant’ een onderdeel uit van de 's Gravenhaagsche Courant, welke tusschen 1787 en 1794 verscheen met hetzelfde adres der genoemde weduwe.Ga naar voetnoot*) Toch was de Hofcourant nog ietwat gekleurder dan de 's Gravenhaagsche Courant, welke de zoogenaamde stadscourant was, en dus min of meer te luisteren had naar de inblazingen van den Haagschen Magistraat. De Gossens overigens waren echte Oranjeklanten en genoten in ruime mate de gunst van den Stadhouder, waardoor de Hofcourant dan ook het levenslicht zag. Madame Dorfeuille wist dus wel wat zij deed toen zij voor haar repliek de ‘Hofcourant’ verkoos. Die repliek willen we hier laten volgen: ‘Madame Dorfeuille atteste au public que tout ce qu'elle dit à la tête de la Comédie, intitulée Le retour du Prince ou les Pecheurs de Schevelinge est vrai, bien vrai. Sr Storm et Meisner avoient des droits pour le nier. C'est en justice qu'ils attaqueroient Mad. Dorfeuille; les tribunaux sont ouverts. En outre il est d'une témérité sans exemple ce que M. Storm se soit permis d'écrire dans la dernière Gazette contre toute verité, que le Public avoit eu la bonté de faire taire une cabale que demandoit la pièce. Il n'y avait d'autre cabale que le cri public et la demande étoit universelle; le public auroit-il pu s'opposer á voir représenter un ouvrage qui consacre le bonheur de la nation? Cela tombet'il sous les sens! Et Storm n'est il pas coupable d'avoir calomnié le public. - (Signé) Femme Dorfeuille.’ Zij voegde er nog een P.S. aan toe, tenzij de redacteur van de Hofcourant, door haar geïnspireerd, het entre-filetje deed volgen. ‘Madame Dorfeuille á reçu des Comédiens d'Amsterdam la lettre suivante: ‘Madame, sensibles au refus peu mérité que vous avez essayé des Acteurs de la Haye au sujet de votre jolie Comédie du retour du Prince nous nous empressons de vous apprendre que nous allons la jouer sur notre Théatre et vous venger autant qu'il est en nous de l'injustice criante qu'on vous a faite. Nous sommes Madame etc. etc.’ Een ingezonden stuk in de 's Gravenhaag- | |
[pagina 655]
| |
sche Courant van 15 December d.a.v. verklaart Madame Dorfeuille flinkweg voor eene leugenaarster. Het is geteekend door ‘P.C.C. Soligny Comédien Français du Collège Dramatique d'Amsterdam’ en luidt als volgt:
Monsieur.
‘La Dme Dorfeuille ayant fait imprimer dans le Hofcourant du 1er December No. 11 une lettre qu'elle prétend lui avoir été écrite par les Comediens Français du Collège Dramatique, je m' empresse de déclarer au nom de tous mes camarades, depuis les Directeurs jusqu' au dernier des Pensionnaires que la susdite Lettre est fause et controuvée et qu'il n'est jamais venu dans l'idée d'aucun de nous de l'écrire ou faire écrire. C'est donc pour détromper le public abusé par cet article que je vous prie, Monsieur, de vouloir bien faire insérer la présente dans votre Feuille prochaine. J'ai l'honneur d'être avec toute la considération possible, Monsieur, vótre très humble et très obéissant serviteur.’ Dit afdoend, haast zouden we zeggen, verpletterend schrijven, schijnt de quaestie voor goed in den doofpot te hebben gestopt. Slechts eene overspannen verbeelding, welke haar eene zoo zeer gehoopte opvoering voorspiegelde, moge de schrijfster verontschuldigen voor deze tastbare leugens. En nu het stuk zelve? In korte trekken willen we den inhoud mededeelen. Zekere jongman Willem, eertijds, en nog, verliefd op een Scheveningsch meisje (‘paysanne’), Sophie genaamd, keert na jaren afwezigheid, verkleed als waarzegger naar het zeedorp, zijn geboorteplaats terug. Dit déguisement heeft hij gekozen om zich vooraf te vergewissen of de liefde van Sophie voor hem duurzaam is gebleven, en ook om de gevoelens zijner voormalige dorpsgenooten te verkennen. Gelasterd heeft men hem, als men hem toedichtte geen Orangist te zijn. Magdelaine is de moeder van Sophie, op wie inmiddels, zekere visscher Nicodeme, verliefd is geworden. Deze heeft van de moeder meer te hopen dan van de dochter, wijl de moeder hun huwelijk absoluut wil sluiten, en wel op den dag, dat de Prins weer in Den Haag zal komen. De vader van Guillaume wordt slechts als zoodanig aangeduid. Uit den mond van Nicolas, den knecht van moeder Magdelaine, vernemen we in een gesprek van dezen met den als ‘Devin’ vermomden Guillaume, welke beschuldiging op hem rust. ‘Monsieu' Guillaume, il étoit benGa naar voetnoot*) savant, ben honnête; et ben avec tout son savoir et sa Gentillesse; il est parti un beau matin, avec un fusil, sans rien dire à personne pour aller à la guerre (à voix basse) contre le Prince (Guillaume baisse la tête en soupirant et Nicolas élève la voix) ah! Dame, not' Maitresse a été ben fachée contre li, et pis Mamselle Sophie aussi.’ De gedeguiseerde Willem (door niemand herkend) zegt ieder en allen waar, en daarvan is schering en inslag, dat de Prins weer in Den Haag zal komen, en dat de droom van moeder Magdelaine dus bewaarheid zal worden. Aldus vermomd komt hij ook in zijn qualiteit bij Sophie, en hij kan niet alleen de onschuld van Guillaume bepleiten, maar zelfs ook de ‘apparences’ te niet doen, zoodat hij eindelijk pruik en baard wegwerpende, aan haar voeten zinkt, en wederkeerig Sophie in zijn armen. Zij krijgen elkaâr. Nicodeme, candidaat echtgenoot nommer twee, had reeds eerder gerenonceerd. Ook komen nog in het stuk voor Claudine, de vrouw van Nicolas, en ‘une petite Fille de la Haye’, die in het 8e tooneel van het tweede bedrijf eene peroratie, in menschentaal, houdt op Prins Willem V, en een drietal coupletten zingt. Daarna blijft de kleine nog een poosje aan het woord, en is overmate gelukkig met het portret van den Prins, dat Guillaume haar cadeau geeft. Zij vertelt ook, dat de Prins plan heeft naar den schouwburg te gaan: ‘Ah! si je pouvais tout doucement me glisser là dedans sans qu'on me voye, pendant qu'il serait là, qu'il ne s'attendrait à rien, je vous lui chanterais ma petite Chanson, il serait bien étonné. Guillaume. Vous n'avez qu'à demander la permission d'y entrer, sans doute ou ne vous la refusera pas. La petite. Mais je m'amuse ici moi; Je ne songe pas que j'ai bien de l'ouvrage à faire. Guillaume. Quel ouvrage? La petite. Comment, Monsieur? et ne faut-il pas que j'habille mon petit frère donc? que je prépare des Rubans, des Cocardes, Ah! mon Dieu - ca ne finit pas. Adieu, Adieu, Messieurs (au devin) si vous venez une fois à la Haye (montrant le portrait) venez voir votre portrait, je vous assure que vous serez bien reçu (elle fait deux pas pour s'en aller) mais, monsieur, où faut-il le placer? Guillaume (montrant son coeur). Là. La petite. Là?... Ah! vous avez raison; c'est bien sa place. (Elle sort en chantonnant). | |
[pagina 656]
| |
Het was te begrijpen, dat deze of dergelijke tirades moesten ingevlochten worden, om het Oranjelievende hart in lichte laaie te zetten, en ware het stuk opgevoerd dan zou het zeker doel hebben getroffen. In elk geval heeft dit niet gelegen aan Madame Dorfeuille, de schrijfster. Zij was met alles gereed, zelfs met de rolverdeeling, zij het ook, dat haar naam in de verdeeling niet voorkomt. Wellicht ook was de rolverdeeling bestemd voor Amsterdam. In elk geval is het belangrijk de namen der artiesten te kennen. Het is eene bijdrage tot de geschiedenis van het Fransche Tooneel in die dagen. Magdelaine = Made Laurent; Sophie = Madem. Jallier; Guillaume = Mons. Louis; Nicolas = Mons. Raymond; Le Père de Guillaume = Mons. Le Sage; Nicodeme = Henry; Claudine = Mad. Sa.... (onleesbaar); Une petite fille de la Haye = la petite Laure. Het spreekt vanzelf, dat het stuk te Scheveningen speelt. In beide bedrijven ziet men op den achtergrond de zee; op het voorplan een stuk van het dorp, met zijwaarts de woning van Magdelaine. Er was ook een ‘Divertissement’ aan toegevoegd, waarin verscheidene personen optraden. Blijkens eene aanteekening op de laatste bladzijde was de tekst er van ter perse, om Dinsdag 20 November te verschijnen: ‘Je forme seul un petit Opéra en Vaudevilles.’ Met een ‘L'auteur au Public’ neemt de schrijfster afscheid: ‘On a refusé ma pièce.
Pour moi c'est un coup mortel
Mais hélas! dans ma détresse
N'ai-je pas le droit d'appel?
Messieurs, pardonnez si j'ose
Vous prendre pour avocats.
Ah! je perdrai ma cause,
Si vous n'y plaidez pas.’
Het air, waarop dit couplet gezongen kon worden was van de Rêveries Grecques No. 9. Nog even komen we terug op de overheerschend Orangistische strekking van het stuk. Dit doen we te meer wijl we daarin de reden zien der weigering om het te spelen. Den Haag was toen wel om, maar niet alle Patriotten waren op eenmaal Oranjeklanten geworden; dit zou eerst gebeuren toen hun belang het medebracht. Wij recapituleeren. Het stuk van Madame Dorfeuille was niet minder of beter dan al dergelijke gelegenheidsstukken, maar verdacht komt het ons voor, dat Storm-Meisner adverteeren in de officieele stadscourant, en mad. Dorfeuille in de Hofcourant. Doch laten we daar niet bij stilstaan; liever willen we de Oranje-idee er in gehuldigd nog even aantoonen. Als Nicodeme in de 2e acte, aan het slot van het 2e tooneel, een oranje-lint uit den zak haalt, en er bij zegt: ‘j'en ons une provision en réserve’, voegt de schrijfster in een noot daar aan toe: ‘il faut avoir vû le moment de la révolution pour bien entendre ce jeu de théatre.’ In het 3e tooneel geeft zij terug wat aan een verstokten Patriot in het stuk, den vader van Guillaume, overkwam; een kind komt op hem af, met een Sinaasappel in de hand: ‘boove mijn heer,’ stamelde de kleine. Hij wilde haar een cent geven, maar het kind weigerde, bedoelende en zeggende: geen geld mijnheer, maar Oranje boven! Hij daarop in vuur, en met tranen in de oogen: ja, ja, liefje, Oranje boven! Het spreekt vanzelf, dat het slot geheel op het gemoed moest werken. Kwistig wordt met oranjeversieringen van visschers en visschersvrouwen, onder het gebulder van het geschut, op het publiek gewerkt, en indien het oranjelint is vastgeknoopt moet dit het symbool zijn der ketenen, waarmede men den Prins zou volgen tot op het einde der wereld. (Het gordijn valt). | |
Naschrift.Toen de kopy van dit opstel ter drukkerij was, kwam ons niet alleen het concurreerende stuk van ChevalierGa naar voetnoot1), ‘ancien Comedien, de S.A.S. Monseigneur le Prince d'Orange etc. etc. etc.’ in handen, maar vonden we daarachter gevoegd het besproken stuk van Madame Dorfeuille, met het daarin toegezegde ‘Divertissement.’ Vooral door de daaropvolgende ‘Note,’ komen we nog een beetje beter op de hoogte van den ‘Theaterstorm’ van 1787. Het ‘Divertissement’ speelde op een plein in Den Haag. Welk plein wordt niet aangegeven. Vrouwen en mannen, die de koets van den Prins en van de Prinses hebben voortgetrokkenGa naar voetnoot2), doen een rondedans: ‘Chantons, Dansons, Chantons tous,
J'ons ramené le Prince cheux nous.’
De personen uit het stuk komen ook in het Divertissement voorGa naar voetnoot3). | |
[pagina 657]
| |
De ‘Note’ trekt ons het meeste aan. Madame Dorfeuille schrijft daarin: ‘J'ai demandé à la direction du spectacle de la Haye, à jouer Magdelaine, dans ma pièce, et à distribuer à mon choix les rôles suivant mon droit d'auteur. On m'a tout refusé. M'étant désistée enfin de ces deux prétentions si légitimes, ma Soumission n'a pas été plus heureuse; je me suis présentée par trois fois consécutives pour obtenir une première lecture de mon ouvrage; le Sieur Dumail, régisseur m'a fait répondre: Md. Dorfeuille a-t-elle un ordre par écritGa naar voetnoot1), elle ne lira pas sans cela. Ce sont ses propres mots. Tous les Acteurs et Actrices étaient à peu près présent à cette Singulière réponse, le dimanche 4 Novembre de cette année, à l'heure de midi, au foyer de la Comedie Françoise. ‘Mr le Baron de Grovéstins, est un témoin irrécusable des retards et des refus malhonnêtes que j'ai essuyés de la part des Comediens; il en a été penétré lui meme et leur en a montré son indignatión. Hier Mardy 20 Novembre le public a jetté sur le theatre la brochure des pêcheurs de Schevelingue en demandant à grands cris qu'ón réprésentat la pièce et que Mr Dorfeuille et moi y remplissions les principaux rôles. Un accessoire de la troupe, un nommé bodri a porté la parole et a dit avec ironie; ‘“Messieurs, moi, je n'ai rien à répondre relativement a ça; j'en parlerai”’. Jouer la piéce bien vite est pour eux le parti le plus sage; et à ces conditions j'invoque en leur faveur la clemence de ce même public qu'un refus de leur part ne manquerait pas d'irriter. Meisner le croiroit on? Meisner, (je demande grâce pour lui) m'a menacée d'un procès, m'a citée á l'Hôtel de Ville, m'accusant devant les jugesGa naar voetnoot2) d'avoir fait demander ma pièce par cabale. Eh! sans doute, je l'ai fait demander et on la demandera encore. Est ce un crime? C'est le plus beau moment de ma vie. Hoezée! hoezée! Viva Oranje, hoezée! hoezée! ‘Je pardonne à Meisner, j'oublie tout, s'il veut dire en ma presence les mots précédents d'aussi grand coeur que moi. Mon âme, je le sens, n'est pas faite pour la haine.’ Misschien wel in verband met de quaestie, om gemakkelijker het dispuut voort te zetten annonceert Madame Dorfeuille ten slotte de uitgave van een Observateur: ‘l'Auteur s'occupe d'un Observateur des Spectacles où l'on rendra compte du talent des Acteurs avec impartialité. On embrassera dans la Rédaction les troupes du pais bas, de liège et des Provinces unies. Le 1er cahier parôitra au 12 Decembre (1787). L'epigraphe portera: “Heureux quand nous aurons du bien à dire.” Het stuk van Chevalier was getiteld: L'heureuse Journée ou la suitte du jugement de Midas. Petite Comédie Allegorique. Representée le jour tant desiré ou l'Illustre Maison d'Orange a fait son entrée au spectacle Français de la Haye.’ Voltairé's ‘au nom de Conquérant et de Triumphateur, il veut joîndre le nom de Pacificateur’ wordt op den titel aangehaald, welke in kopergravure het Prinselijk wapen voert. Uitgever was H. Constapel, ‘Libraire à la Grande Salle de la Cour d'Hollande.’ Het stuk is opgedragen aan de gemalin van Willem V, en door de bijgevoegde rolverdeeling leeren we de namen der medespelers kennen, namelijk de Dames Martin, Massin en Aubri, en de Heeren Fotanges, Brisse, Dumont, Le Comte en JosseGa naar voetnoot1) Reeds in het vierde tooneel worden we midden in de Oranje-vergoding gevoerd, want als Midas vraagt: ‘Maar welk feest dan?’ laat Lise zich als volgt uit: ‘Celle d'un, Héros, qui réunit aux qualités grandes et généreuses qui le caractérisent le bonheur de posséder par des liens indissolubles une Princesse du sang Royale, dont touttes les actions de la vie sont marqués par des bienfaits, et des vertus qui surpassent encore sa naissance.... et bien! devines vous?’ En Midas roept ‘très vivement’ uit: ‘C'est le Prince d'Orange et de Nassau!’ waarop een algemeen ‘Vivat Orange!’ Aan het slot van dat tooneel hoort men een fameusen donderslag, en op eenmaal vertoont zich aan de toeschouwers de Olympus. Jupiter en Apollo gaan accoord met Lise, (Madame Massin) die een schitterende aanspraak houdt, waarna op de wijze van het Wilhelmus, eenige coupletten worden gezongen. Vermoedelijk is Le Comte de maker van deze coupletten, want onder het zesde is geschreven: ‘De L.L.A.S. et R. Le très humble et très Respectueux serviteur LE COMTE Acteur et Decorateur.’ Daarna volgt nog een soort bis-couplet bij monde van Apollo gezongen. Dergelijke kleinigheden leveren bouwstoffen voor een latere geschiedenis van het Haagsch tooneelleven. |
|