Ingezonden naar aanleiding van den ‘Goeden Vrijdag.’
Uit het Noorsch van Harold Kidde.
De moordenaars aan het kruis.
‘Red nu uzelf! Red nu uzelf! Gij koning der Joden, kom nu af, kom af en loop weg van uw kruis!’
‘Ja, gij koning der Joden, daal nu af en help ook ons, die hier met u hangen - kom help nu; gij, die Gods tempel in drie dagen afbreekt en weer opbouwt, moet dàt toch tenminste wel kunnen.’
‘Ha, ha, ha, ha, ha!’
‘O zwijg toch, Gestas, zwijg toch!’
‘Gij koning der Joden, hoor nu toch! wij hebben immers gezien hoe gij anderen hielpt. Hoe zeidet gij ook weer? blinden zien, dooven hooren, lammen gaan - ja, en Lazarus, Lazarus die dood was, - hei! kom nu, kom nu zelf.’
‘Welneen domoor, anderen hielp hij, maar zichzelf kàn hij niet helpen. Dàt is me een koning!’
‘Ha, ha, ha, ha, ha!’
‘O zwijg toch, Gestas, zwijg toch.’
‘Wat scheelt je toch Demus, ik geloof waarlijk dat je hem daar tusschen ons begint te aanbidden?
Ja, Gestas, je hebt gelijk, ik aanbid hem.’
‘Een prachtigen hoofdman heb je daar gekregen! Jammer, dat je hem nu pas krijgt, je had je vroeger bij hem moeten aansluiten toen hij nog in zijn kracht was.’
‘Vroeger - wat gaf ik toen om hem? - deden niet onze toovenaars hetzelfde als hij? maar nu, zwijg nu want nu geloof ik in hem.’
‘In hem gelooven - o wacht maar, dat wil ik ook wel: is hij Gods gezalfde, de uitverkorene, laat hem dan neerspringen van het kruis en die daar beneden op hun gezicht slaan - dan wil ik gelooven.’
‘Ha, ha, ha, ha, ha!’
‘O gij dwaas!’
‘Dwaas?’
‘Ja gij dwaas, die niet begrijpt dat ik juist daarom in hem geloof.’