uit de hoogere klassen). - Al de dingen die gij mij schrijft over Uw indruk van mij en van de Lelie, kan ik van Uw standpunt best navoelen; neen, ik beschouw Uw vriendelijke woorden heelemaal niet als ‘vleierij.’ Daarvoor zegt gij veel te eerlijk wat U niet bevalt.
Ik ben blij dat gij U zoo interesseert voor mijn geschiedenis van dat arme kindje, dat gestorven is onder kwakzalversbehandeling. Maar denk maar niet dat onze tegenwoordige regeering tegen de kwakzalvers partij zal trekken; dan hebt gij 't glad mis. In theorie is onze tegenwoordige regeering vóór de vrije-geneeskunde-beoefening, kwakzalvers incluis. 't Geen niet wegneemt, dat de heerenzelf zich voorzien van de allerbeste en meest beroemde specialiteiten op medisch gebied. Hun ‘christelijkheid’ (gij weet misschien niet dat wij een ‘christelijke’ regeering hebben, lieve Telm, want dat is niet altijd door feiten merkbaar), hun christelijkheid openbaart zich ten opzichte der kwakzalverij vooral jegens hunne naasten. - Zij willen hun naasten niet de gelegenheid ontnemen te worden behandeld (of doodgemaakt?) door christelijke schoenmakers, enz., enz.
Geldt het echter hun eigen kostbare en christelijke gezondheid, dan loopen zij naar mannen van de wetenschap, naar heusche doktoren, al zijn die dan ook bijna zonder uitzondering ongeloovigen en Israëlieten. - Christelijkheid, lieve Telm, is een zeer rekbaar artikel, al naar gelang men behoort tot het volk, tot dr: Kuyper's ‘kleyne luyden,’ dan wel zit met dienzelfden dr: Kuyper aan de regeeringstafel. De ‘kleine luyden’ mogen niet naar bals, mogen zich niet décolleteeren, zich niet in-enten, zich niet verzekeren. Maar als ‘de kleyne luyden’ ‘groote hansen’ worden, en in Den Haag komen wonen als minister en kamerlid, dan mogen ze wel naar Hofbals, en mogen wél zelf al die zelfde dingen doen, die ze den ‘kleynen luyden’ als onchristelijk verbieden! - Theorie en praktijk zijn twee o zoo verschillende dingen! Een Christen-staatsman, mijn lieve Telm, om terug te komen op Uw uitgangspunt, een christen-staatsman is in theorie vóór christelijke kwakzalverij, in de praktijk gaat hijzelf gemeenlijk naar den allerbesten medicus, al is die ook van zijn geloof een heiden, of van zijn gedrag een onzedelijk mensch. - -
Ik denk dat het niet meer noodig is Uw vraag over die questie van gescheiden-vrouwen nog uitvoerig te behandelen. De volgende Lelie-afleveringen zullen U wel duidelijk hebben gemaakt wat ik precies bedoel. Natuurlijk zijn er gevallen, waarin een man het zoo bont maakt, dat zijn vrouw alle reden heeft hem te verlaten. Maar wat ik bedoelde, en wat ik ook voldoende heb toegelicht, (zie onder anderen het hoofdartikel: ‘Brief aan mevrouw’... in een der eerste afleveringen van den jaargang 1904), is niets anders dan dit, dat heel veel vrouwen, nadat ze heel lichtvaardig een huwelijk aangingen, even lichtvaardig zoeken naar een grond van scheiding, omdat zij van hun huwelijksleven genoeg hebben, uit gronden die niets hebben te maken met het door U bedoelde geval van wangedrag van den man. Men kan altijd wel, juist op dat punt, heel veel voorwendsels zoeken, en zichzelf aanstellen als slachtoffer, en met dubbelzinnige woorden den man beschuldigen van dingen, waarop hij zich juist door het erge van de beschuldiging niet eens kan verdedigen!
En in elk geval vind ik, dat een vrouw, die van haar man wegloopt, zoo gauw mogelijk een tweeden neemt, en dan den naam van den eersten man blijft voeren in het publiek, uit belangzuchtige redenen, daarmede toont, dat zij zelve niet heel kiesch voelt. Want, als die man haar werkelijk zooveel reden gaf hem te verachten, dat zij hem moest verlaten, dan zou het dragen van zijn naam haar een afschuwelijke herinnering moeten wezen, een beleediging van haarzelve en van haar tweeden man; eene herinnering en beleediging, die zij niet zou willen. Een vrouw, die zich op zoo'n wijze blootgeeft, oordeelt zichzelve!
Ik hoop dat het volgende artikel over Waarheid-zeggen, U evenveel geholpen heeft als het eerste. - Als gij mij de schetsen waarover gij spreekt nog niet hebt afgezonden, doe het dan zoo spoedig mogelijk. Ik zal ze met de meeste bereidwilligheid lezen. -
Madzy. - Dank voor al Uw vriendelijke woorden over de tegenwoordige Lelie. De questie in hoeverre de Lelie geschikt is voor Uw 17-jarige vriendin is moeilijk te beoordeelen zonder haar te kennen. De tegenwoordige Lelie is zeer zeker een geheel en al voor volwassenen bestemde lectuur, en volstrekt geen ‘jonge’-dames-Blad. Als gij dus bedoelt, dat het 17-jarige jonge meisje zóó iets zoekt, neen dan is de Lelie niet wat ik U aanraden zou.
Een Engelsche roman die mij als jong-meisje zeer lief was, en dien ik nog zeer hoog stel is: The heir of Redclyffe. (Dit is een ‘christelijke’ roman in den allerbesten zin, en dien ik U, van wélk geloof of van welke richting gij ook zijt, gerust durf aanbevelen.) - Kent gij ‘Helen's-Babies’? Het is minder treurig dan ‘Mis-Understood’, maar allerliefst geschreven, en heeft evenals ‘Mis-Understood’ veel grappige kinderlijke uitvallen.
Louise te R. - Zulke brieven als de Uwe zijn haast beschamend. Ik zou jokken als ik niet eerlijk zei, dat ik ze héél graag ontvang. Maar ik geloof wel dat gij te goed over mij denkt. Intusschen dank ik U recht hartelijk, dat gij de moeite hebt willen nemen mij zooveel vriendelijks te schrijven over mijn boeken en over de Lelie. Van gelukkige menschen vind ik het altijd zoo dubbel te waardeeren, wanneer zij de moeite doen, van hun tijd iets af te nemen om een ander iets vriendelijks aan te doen. Want geluk maakt zoo heel dikwijls zelfzuchtig en met zichzelf vervuld. - Ik was zoo blij in Uw brief te lezen, dat Uw a.s. man met U de Lelie leest, want ik vind het prettig als mijn gehuwde lezeressen mannen hebben, die het met hun ééns zijn. - Niet om mijzelve; maar omdat ik geloof dat in werkelijk-gelukkige huwelijken, (gelukkig in dieperen zin), ook een geestelijke overeenstemming van gevoelens behoort te bestaan tusschen man en vrouw. Wanneer ik daarom hoor - zooals de hedendaagsche vrouw zoo dikwijls zegt: - ‘Mijn man denkt lijnrecht anders dan ik op dit of dat punt - mijn man is tegen dit of dat, maar ik ben er juist zoo vóór’ - enz., enz.,, dan vind ik dit altijd een bewijs van een geestelijke klove, van een huwelijksgeluk dat niet veel hooger gaat, dan een samenleven in zuiver lichamelijken zin.
Het spijt mij dat ik U niet eerder heb kunnen antwoorden, om U den goeden ontvangst van Uw brief te melden. Hartelijk dank voor Uw belangstelling in mijn gezondheid; daar gij er zoo nadrukkelijk naar vraagt en inlichtingen verlangt, moet ik U tot mijn leedwezen meedeelen dat die dezen winter veel te wenschen overlaat. Dit behoeft echter, noch U noch iemand anders, te weerhouden mij te schrijven over wat ook, want ik doe er mijn werk toch wel om.
Nogmaals veel dank.
D.U. te L. Hartelijk dank voor Uw vriendelijke woorden. Als ik op die wijze sympathie ontmoet, is mij dat altijd een heerlijke voldoening. - Uw handschrift zond ik in. Of het al is beoordeeld, weet ik niet.