een brief uit zijn zakportefeuille haalde, dien hij mij overreikte.
‘Kijk eens, mijn waarde, zoudt ge me het karakter van den schrijver van dezen brief kunnen uitleggen?’ vroeg hij mij.
‘Zeer gaarne,’ was mijn antwoord.
Na den brief eenige seconden bestudeerd te hebben, roemde ik de scherpzinnigheid, de bekwaamheden en het verstand van den schrijver. Alles ging prachtig en iedereen betuigde zijn instemming totdat, plotseling, de keerzijde van de medaille zich vertoonde. Ik voegde er aan toe: ‘Hij is slim, geslepen, valsch en onoprecht; ik zou hem voorwaar mijn beurs niet toevertrouwen!’
Het was de compagnon der firma.
De zomer ging voorbij. Vier maanden na dien avond zag ik mijn vriend weer, geheel wanhopig. Zijn compagnon had hem van alles beroofd en tot den bedelstaf gebracht! Maar laten we nu tot den keizerlijken brief terugkeeren.
‘Het komt er weinig op aan,’ begon de Heer Varinard, ‘in welk land een stuk geschreven is. Ik bestudeer slechts de beweging der pen. Met den stijl van den brief houd ik me niet op. Ik herken onmiddellijk de handteekening van Wilhelm II, omdat ik haar nogal dikwijls gezien heb. Maar wat de openbaring der handschriftbeoordeeling betreft, zal ik U, opdat ge niet meent, dat onlangs-voorgevallen gebeurtenissen invloed op mijn meening hebben uitgeoefend, een handschriftbeoordeeling meedeelen, die meer dan een jaar geleden door een van mijn leerlingen is gemaakt en die op merkwaardige wijze behandeld is. Men zal er misschien nog aanleiding tot nadenken in vinden.
Ziehier:
‘De keizer van Duitschland heeft de fouten van Bismarck, maar mist diens kracht. Hij is een bijzonder vreemd wezen, afwisselend geheimzinnig en fatalist; geheimzinnig in zijn trots en zijn kansen, fatalist in zijn verdrietelijkheden en vernederingen.
Hij heeft niet de jongelingschap gekend, die heerlijke inleiding, die naar het leven voert en zoo gaarne zielverheffend en menschlievend is; zijn karakter heeft de eigenzinnigheid behouden van de kindsheid, die slechts liefheeft en gelooft, wat ze zelf wil.
Wilhelm II heeft meer gebaren- dan gedachte-ingevingen.
Hij is niet oprecht, hij is een gedegenereerde, die door zijn opvoeding is geworden iemand, die in den zedelijken zin des woords, zijn evenwicht niet weet te bewaren. Alles, wat in hem trilt en leeft, gehoorzaamt aan wellustig afwisselende gevoelens van liefde en haat, van beminnelijkheid en trouweloosheid (waardoor buigzame en weinig verheven zielen gevormd worden.)
De geheimzinnigheid, waarin hij zich verliest inplaats van er zich uit op te heffen, inspireert zijn ziel, die wel eenigszins verheven is, en heeft vooraf reeds over hem beschikt, om hem in staat te stellen, op een muzikaal heiligen toon tot zijn volk te spreken.
Deze man is verbazend hebzuchtig en als hij niet den wensch bezat, alle gunstige Europeesche gebeurtenissen en zelfs die van de geheele wereld voor zich opeen te hoopen, zouden zijn begeerige en zinlijke neigingen een vurig, genotzuchtig mensch en een onverzadigbaren speler van hem gemaakt hebben.
En uit deze hebzucht put de keizer zijn geheele kracht, want zijn ziel bezit niet de macht die, naar men zou meenen, zich bescheiden achter zijn hemelsche redevoeringen schuil houdt; zijn ziel is zeer, zeer zwak.
Wanneer geestdrift of koppigheid over een eigenmachtig denkbeeld de duidelijkheid van zijn gedachte verduistert en hem er toe brengt een vergissing of een onvoorzichtigheid te begaan, dan werpt hij in 't eerste oogenblik woedend de verantwoordelijkheid op anderen en raast en tiert en brult tot hij, zoo te zeggen, schuimbekt van drift.
Zijn geest is buitengewoon beweeglijk.
Tot nu toe heeft zijn omgeving de stormen laten voorbijtrekken en op het gunstige oogenblik van haar invloed gebruik gemaakt, zonder dat de meester er iets anders in zag dan eerbiedige onderwerping. Evenals alle zwakke menschen vreest hij zijn mededingers en is meer geneigd, de menschen te onderdrukken, dan hen te gebruiken en op te heffen.
De keizer, die van alle werkelijke intuïtie ontbloot is, schijnt meer denkbeelden te willen uitwerken, dan hij eigenlijk in zich heeft.
Zijn doordringend, gedecideerd en practisch verstand handelt na een oogenblikkelijke ingeving en weet zoodoende van een omstandigheid gebruik te maken: hij munt daar zelfs in uit.
Hij is meer vatbaar voor artistieke indrukken dan werkelijk kunstenaar en bezit zelf