plezier kan doen, door hem voortaan (als tenminste de redacties niet afgeschrikt zijn) eerst de copie te sturen, zoodat ik hem door 't natellen van de stippeltjes wat tijdverdrijf bezorg, want verveling lijkt me iets ontzaglijks grauw - in dat geval, heel graag. Misschien zou hij dan, al tellende, een goeie raad voor me kunnen bedenken in een moeilijk geval als dit: ‘Wat ik bijvoorbeeld zoek in den door hem aangehaalden zin: En dan later... grauw en grijs verrees het leven voor hem’ had moeten zetten in plaats van de bewuste stippeltjes.. Misschien zal mijnheer Hansma antwoorden, dat ik het héélemaal niet had moeten zeggen, maar daarin en in 't al of niet grauwe van m'n levensbeschouwing zal ik toch dunkt me nog wel vrij zijn.
Verder biedt ik mijnheer Hansma m'n excuses aan voor de ergernissen, die zoowel stippeltjes als levensbeschouwing (vrij bekrompen lijkt me dat anders iemands levensbeschouwing te beoordeelen naar een paar doorgeneusde schetsjes) hem schijnen te veroorzaken, maar tegen dat bedroevende, weegt ruimschoots het verblijdende feit op, dat mijnheer Hansma plotseling als criticus is opgestaan; al doende leert men, in 't vervolg zal mijnheer Hansma zich misschien wel aan iets moeilijkers wagen, dan het critiseeren en tellen van stippeltjes en doorneuzen van tijdschriften.
Maar plechtig beloof ik in 't vervolg minder stippeltjes te gebruiken, want ik weet nù, dat er menschen zijn die werk beoordeelen naar de stippeltjes en 't mocht soms zijn, dat de redacties, opgeschrikt door de waarschuwende stem van Mijnheer Hansma, in 't vervolg een diep ernstig, barsch, ja misschien wel grauw gezicht zetten tegen een bespikkelde bijdrage, en alles, zonder lezen, weigerden, wat maar neiging tot stippeltjes vertoonde; en dat zou jammer zijn omdat dan de wereld zich niet verblijden kon in 't heuglijk feit, dat nòg, goddank, de jongere literatuur niet ontaarden en heelemaal vergrauwen zal, zoolang een criticus als mijnheer Hansma er een wakend oog over houdt.
Wat die handleiding betreft, nee, ik geloof niet dat die bestaat en ik kan U verzekeren, Mijnheer Hansma, dat dat droevige gemis, met ponden op mijn teere schouders drukt, zóó vreeselijk vind ik het zelfs, dat ik wel graag een enkel uit spikkels bestaande bijdrage wou leveren, om U een flauw idee te geven, hoe ontzettend grauw het leven me is zonder die handleiding, want te oordeelen naar de acht stippen die ‘prangt’ versieren, zou ik met het oog op misschien verdere bespikkelde bijdragen van U voor de rubriek ‘Ingezonden stukken’ 't meer dan wenschelijk vinden dat zoo'n maatstaf bestond, want ik heb een somber, een bijna zwart-grijs vermoeden, dat ik achter ‘prangt’ maar 4 stippen had gezet.... Zoo zou het dus moeilijk zijn het stippenvraagstuk op te lossen.
En nu wou ik nog graag een beroep doen op uw menschlievendheid, ten bate van misschien nog volgende slachtoffers van uw' critischen geest, ik wou er U als criticus, even op wijzen dat het veel gemakkelijker is, een tijdschrift ‘doorneuzend’ uit een schets een zin te nemen en die belachelijk trachten te maken voor misschien ook ‘neuzend’ publiek, dan om zelf iets te geven, wat vatbaar is voor druk, zonder dat het als ‘Ingezonden stuk’ een plaatsje krijgt.
Mocht het misschien zijn, dat het een gebrek in mijn literaire ontwikkeling is, dat ik Mijnheer Hansma als vreemdeling beschouw, dan zou ik zeer dankbaar zijn voor eenige aanwijzing omtrent kennismaking met ‘volkomen stippellooze novellen’.
Om nog even terug te komen op de door U aangehaalde zinnen, ik zou U in gemoede aanraden, voortaan te wachten tot iemand U den gevraagden sleutel geeft, voor U ‘levensbeschouwingen’ gaat critiseeren, die voor U dan toch nog achter slot moeten zijn.
Met dank aan freule Lohman, voor de plaatsruimte,
hoogachtend
SARA BOUTERSE.
Leiden, 19 Februari 1904.
P.S. Even wil ik hier nog zeggen voor lezers en lezeressen, die zich misschien over m'n stippels geërgerd hebben, dat ik hun dan in die ergernis volkomen gelijk geef, ik schrok zelf van m'n laatste al te rijk-bezaaide bijdrage, en ik erken dat het nonchalante neerzetten van stippen, veelal strepen, ontegenzeggelijk een gebrek kan worden; dat ik Mijnheer Hansma niet eenvoudig-weg bedankte voor z'n aanmerking, komt hieruit voort, dat z'n ingezonden stuk meer had van een persoonlijken aanval, dan het opmerkzaam maken op bestaande fouten.
Noot red:
lk meen mej: Bouterse de verzekering te kunnen geven, dat ik, blijkens het bijgaande particuliere briefje aan mij van den heer Hansma, geen oogenblik twijfel aan zijn onpartijdig bedoelen een aanval in 't algemeen te richten tegen het ‘stippelen’; in verband met den wanhopigen inhoud van dergelijke, dikwijls door zéér jonge menschen geschreven, stippeltjes-lectuur. Van een persoonlijke hatelijkheid aan het adres van mej: Bouterse was geen sprake. Anders zou ik het stuk niet hebben opgenomen. Haar antwoord verleende ik met het grootste genoegen een plaats. Maar daarmede beëindigen wij nu dit debat. - Voor hen die er zich voor interesseeren, wil ik gaarne reeds nu bekend maken, dat mejuffrouw Cornelie Noordwal, (iemand die, blijkens haar eigen werk, recht heeft van méépraten,) mij een hoofdartikel toezond over hetzelfde onderwerp, dat ik zoo spoedig mogelijk zal plaatsen.