zou hebben geleerd en er van zou hebben genoten. Maar niet dàt en anders niets, dat is het wat ik bedoel.
Er blijft maar al te weinig tijd over voor andere mooie dingen, voor handwerken, boeken, teekenen, voor schilderen en muziek. Want de handen, die altoos de fiets besturen en lawntennis spelen, worden stijf en onbuigzaam, zooals vroeger de mannenhand, die het zwaard voerde, daardoor tot schrijven onbekwaam was, zoodat men schrijvers noodig had, omdat men uit hoofde van hooge geboorte, de kunst van schrijven niet meester was.
Door het beoefenen van sport, wordt de hand tot het maken van fraaie handwerken ongeschikt. Ik heb veel en graag met de volant gespeeld, maar moest spoedig ondervinden, dat de hand dan niet meer rustig genoeg was tot het schilderen van miniaturen, En wat is het raketspel een licht en sierlijk spel in vergelijking met tennis! Ik houd het meest van die spelen, waarvan men iets overhoudt, bijvoorbeeld schrijfspelen, die men bewaren kan en herlezen na lange jaren, om zich er dan nog over te kunnen verblijden, dat men zoo geestig en ‘ad rem’ geweest is.
De vrouwen meenden, dat zij zich te veel opofferden en te veel thuis bleven, terwijl de mannen het volle leven konden ingaan en daarbuiten hunne krachten konden oefenen, en nu begeeren zij dat ook voor zich. Maar daarbij gaat zoo verbazend veel tijd verloren. Niet alsof men ook niet graag fraaie dingen maakte, want tot mijne vreugde zie ik, dat ook anderen beginnen bloemen te stileeren en kerkboeken te schrijven en te teekenen. Voor ongeveer 30 jaren heb ik dat bedacht en begonnen. Talloos vele bloemen heb ik gestileerd en eindeloos vele boeken in fractuur (bepaalde Duitsche drukletter) geschreven en met randteekeningen versierd. Ik was toen geheel zonder onderricht, zonder raad, maar de groote natuur was mijne leermeesteres. Bij het wielrijden zou ik zeker niet zoovele schoone ornamenten hebben gezien uit mos en klaproos, linde- en plataan-bloesem, uit alpenroos, vergeetmijniet, duizendschoon en pirola, uit goudlak en aardbezie, als ik nu bij het wandelen zag. Daar was geen blad of bloempje zoo klein en bescheiden, dat mij niet sierlijke ornamenten ingaf en nu liggen de banden in menigte bijeen, op perkament en ivoor, honderden en honderden bladzijden.
Had ik steeds gefietst en tennis gespeeld, dan zou er nu niet zooveel arbeid bijeen zijn en de oogen zouden spoediger moe worden, omdat zij ongeoefend waren. Geoefende oogen blijven langer goed, dan eene goed geschoolde stem.
Ik kan nog met mijne zestig jaren het fijnste handwerk maken, alsof ik slechts twintig jaar oud was, zelfs beter, want toen was er een tijd, dat de oogen door het vele schreien verzwakt waren en geen fijn handwerk meer konden zien.
Nu worden zij dagelijks sterker en zien zoo goed van dichtbij, als slechts bijziende oogen dat kunnen.
Ja, ja, de eeuwige groote vraag ‘Vrouwenroeping’, dat blijft nog altijd een moeilijk punt.
Mij werd eens door eene ongehuwde dame gevraagd, waarom in de kerk toch altijd voor weduwen en weezen gebeden werd, maar niet voor de ongehuwde vrouwen! Ik had grooten lust haar te antwoorden: ‘omdat van alle vrouwen, de ongehuwden het ontegenzeggelijk het best hebben.’
Hare gezondheid is niet aan dezelfde gevaren blootgesteld, hare zorgen zijn veel geringer, want slechts de moeder kent de zorgen in hun vollen om vang. Zij zijn zelfstandiger, zij hebben geen beminnelijken tiran, die haar het leven dikwijls zoo moeilijk maakt, door zijne liefde, zijne jaloezie, of wel zijne liefdeloosheid en veeleischendheid.
Wanneer men het in de wereld wat gemakkelijk wil hebben, moet men stellig niet trouwen. Want zelfs, wanneer eene ongehuwde vrouw zich nog zooveel opoffert en wanneer zij nog zooveel zorg voor anderen heeft, zij is en blijft toch eene vrije vrouw, zij kan doen en laten, wat zij wil; zij kan haar brood zoeken te verdienen op de wijze, die haar het best dunkt en van werkkring veranderen, wanneer zij wil, zonder dat meerdere aan hare zorg toevertrouwde wezens honger lijden.
De maagdelijkheid is een kracht, en gelukkig degenen die haar weten te gebruiken tot welzijn der menschheid. In alle tijden hebben de menschen eene vereering gehad voor den maagdelijken staat en vonden daarin het ideaal der hoogste reinheid.
In Rumenië worden de oude vrouwen, wier eigenlijk vrouwleven afgedaan achter hen licht, voor reiner aangezien, zoodat ook slechts aan hen is toegestaan het gewijde brood te bakken, dat voor kerkelijke doel-