- Ik ben het volkomen met U ééns, dat men iemands karakter alleen kan verklaren uit zijn opvoeding, jeugd, omstandigheden, afkomst, enz.
Maar, juist dáárom, moet men dan ook zorgen zéér goed op de hoogte te zijn van al deze bijzonderheden, vóór men ze bespreekt in het openbaar.
En U, die mij-zelf niet kent, zijt, zelfs van de algeméén-bekende uiterlijke omstandigheden, zóó onnauwkeurig op de hoogte, dat U van mij, de vijfde en jongste uit een gezin van vier jongens en één meisje, stoutweg verklaart, hoe ik nooit ‘broers of zusters had’; en aan die verklaring vastknoopt een beschouwing over mijn ‘jeugd-omstandigheden’ van kind-alleen!!!
Ik schreef U, toen U mij vroeg om inlichtingen over mijn verleden, dat ik weigerde daarop in te gaan.
U heeft thans in Uw karakterschets van mij uiteengezet, wáárom het volgens U noodig en geoorloofd is over iemands particulier verleden en jeugd te spreken in verband met zijn optreden in het publiek, ook zonder zijn toestemming en inlichtingen.
Dit staat U natuurlijk vrij. En ik heb U slechts te danken voor de inderdaad ‘zéér omzichtige en bescheiden wijze’, waarop U, die mij niet kent, zich verdiept hebt in mijn particulier verleden, ten behoeve der Lezers van de Holl: Revue.
Maar, tot welke oppervlakkige en onbetrouwbare gevolgtrekkingen zulke ‘karakterschetsen’ moeten leiden, blijkt, dunkt mij, afdoende uit het feit, dat Uw gegevens, gelijk ik U aantoonde, geheel onjuist zijn.
U redeneert, (met een zeer vriendelijke bedoeling; ik heb U slechts te danken voor geheel den toon en de wijze van schrijven in Uw artikel): ‘Anna Lohman heeft nooit broers en zusters gehad. Dus is haar jeugd dientengevolge vermoedelijk zus en zoo geweest’....
Maar deze redeneering vervalt van het oogenblik af waarop ik U mededeel, dat Anna Lohman gehad heeft vier broers!! (waarvan twee nog in leven zijn, en zeker met gerechte belangstelling zullen vernemen uit Uw beschouwing, dat U hen meer dan doodverklaart, want wilt beletten te zijn geboren, omdat dit zoo 't best past in Uw vooropgezette meening van mijn ‘jeugd-omstandigheden’.)
Ook zelfs buiten-mij-om hadt U héél-gemakkelijk kunnen weten, dat ik broers heb, en dat juist dit feit sterk heeft geïnfluenceerd in en op mijn jeugd. - Ik-zelve heb het in de Holl: Lelie op honderd-verschillende manieren verteld. En bovendien had elk Assenaar U kunnen zeggen, hoe de onverwachte dood van een mijner broertjes, (die op mijn eigen kindergemoed een onuitwischbaren indruk achterliet), het geheele leven van mijn ouders heeft gewijzigd, en daardoor ook geheel mijn jeugd een bijzondere richting gaf. - En wat dien anderen broer betreft, van wien ik zoo even sprak, heel Assen heeft ons beiden dag aan dag naar school zien draven, hij naar 't gymnasium, ik naar mijn meisjes-school. Heel Assen weet hoe wij-beiden samen opgroeiden, samen werden opgevoed! Geen scheiding van verren afstand, (terwijl ik zwierf in Oost en West,) geen verschil van levensrichting of denken, heeft ooit onze innige broeder- en zuster-verhouding doen verminderen. Nu nog is die broeder mijn teerste, liefste band met een gestorven, zeer lieflijk verleden.
En gij, mijnheer Netscher, die Uw oordeel en Uw beschouwing over dat ‘verleden’ uitspreekt, in verband met mijn ‘jeugd-omstandigheden’, gij weet niet eens dat een broer, die daarmede van uur tot uur is saamgeweven, heeft bestaan en nog bestaat.... Integendeel, gij grondt Uw uitlegging van mijn karakter op mijn ‘jeugd-omstandigheden’ ‘zonder broers en zusters.’!!!
.... Ik stel er prijs op U hier openlijk mede te deelen, dat deze onjuistheid over mijn ‘jeugd-omstandigheden’ en particuliere leven lang niet de eenige is, wat Uw artikel over mij betreft. Zooals ik echter reeds de eer had U schriftelijk mede te deelen, toen U mij inlichtingen vroeg van dien aard: Alles uit dien tijd, en wat particuliere dingen aangaat, is mij te heilig en te intiem, om het te laten ontvezelen door het publiek.
Wilt U er toch over schrijven, ik kan het U niet beletten. Maar ik verklaar alleen openlijk en met allen nadruk, dat Uw bijzonderheden daaromtrent, gelijk uit het bovenstaande blijkt, onjuist zijn, en Uw conclusiën dientengevolge evenzeer.
Met vriendelijken dank voor Uw welwillend en waardeerend artikel, met de meeste achting:
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Den Haag, 5 Febr: 1904.