eindelijk kalm en beslist verteld had, was groote, weldadige rust over haar gekomen, had 't haar goed gedaan te weten, dat ze 't nu niet alléén meer droeg....
Want 't had veel strijd, veel moeite gekost, dat in je omdragen van iets, dat toch geen oogenblik je uit de gedachten is: - alleen het bewustzijn, er haar arme ouders zoo lang mogelijk door te sparen, had haar doen volharden... leeren berusten in 't onvermijdelijke.... en hare gedecideerde, flinke houding had, als vanzelf, zich meegedeeld aan de ouders; hen kalmer gestemd ook, na den eersten, overweldigenden schrik....
En toen ze haar koffer pakte - eene wondere pakkerij van veel nachtponnen - had ze zich zelve verbaasd, over hare kalmte, een gevoel, als had ze bergen kunnen verzetten....
Toen begreep ze nog niet, dat die bovenmenschelijke geestkracht haar zich krampachtig vast deed klampen aan een stroohalm....
Want een stroohalm wàs 't, dat wist ze wel.... dat had ze gevoeld, uit des professors woorden.... en toch, in haar innigst zieleleven, blééf ze hopen, ondanks zich zelve, zonder er zich van bewust te zijn bijna....
Want vaak ook had ze gedacht, aan een sterven.... zeker meenen te weten zelfs, dat ze er mee héén zou gaan.... en ze had er zich kalm, berustend bij gevoeld, zonder het droeve verzet, den harden strijd van hen, die moeten scheiden van al wat lokt en lacht.... die gekend hebben het mooie leven van jong-zijn en genieten....
Voor háár immers was het Leven niet anders geweest dan smart en lijden.... physiek en óók moreel.... arm, zwak, misdeeld menschenkind....
De dag, vóór ze ging, had ze een velletje postpapier genomen.... daarop geschreven, met vaste, ronde letters, eene bestemming voor al haar lievelingsdingen;.... maar toen dat klaar was en ze op een nieuw vel een laatsten, heel innigen brief aan hare moeder was begonnen; - een brief, waarin ze éénmaal nog al hare liefde, al hare innige genegenheid had willen uitspreken.... toen rolden, langzaam, groote, heete tranen over haar bleeke wangen, kleine, ronde, bobbelende plekjes vormend op 't papier....
Maar uiterlijk kalm, onbewogen was ze weer toen ze, den laatsten morgen, al de kamers van 't ouderlijk huis nog eens doorliep, altijd weer met dat zekere weten in zich, dat ze dat alles niet meer terug zou zien - nooit meer....
Alléén was ze de donkere, onbekende toekomst te gemoet gegaan;.... alléén had ze haar vreeselijken strijd gestreden, toen in toomeloozen hartstocht, in den trein 't lang verkropte leed zich baan brak....
En toen ze bedaard was, had groot, machtig zwak-voelen haar bevangen;.... een niet opgewassen-zijn tegen haar droeve lot van jong-sterven zonder jeugd genoten te hebben..... toen, in die intens-zwakke, sombere momenten besefte ze, hoe een enkele blik uit moeders oogen, een enkele handdruk van haar vader haar gesteund en geholpen zou hebben....
Maar helaas, hunne troostrijke liefde was verre.... en nooit zou ze die meer voelen....
Maar 't was haar eigen willen geweest, alléén te gaan....
Die uren, die als golden voor lange jaren van lijden, zou zij ze ooit vergeten kunnen....
Toen de aankomst in de roezige, rommelige drukte eener groote handelsstad.... eenzaam, door de schemer-wordende straten zocht ze haren weg naar 't groote Ziekenhuis....
Later dacht ze aan een rijtuig, maar er geen vindende, liep ze werktuiglijk door met knikkende knieën en bonzend hoofd....
Alle veerkracht, alle zelfbeheersching had haar begeven;.... eerst toen ze in de helder verlichte wachtkamer door de vriendelijke Directrice werd welkom geheeten met iets prettigs en kalmeerends in haren toon, kwam weldadige warmte in haar binnenste gestroomd, deed haar zich zelve terug vinden met de haar eigene energie en werkkracht....
Maar toen ze de voor haar bestemde kamer betrad, huiverde ze toch vol angst-voelen voor wat ze zou moeten lijden, tusschen die vier muren.... en de Directrice, heel bezorgd, vroeg of ze 't koud had, liet een kop warme bouillon brengen, die ze, met kleine, langzame teugjes, opdronk; - er de weldadige warmte, als ontdooiend van voelend, in haar lichaam....
‘En nu naar bed,’ was 't bevel, en Clary liet zich helpen, met de lijdelijkheid van een moe-geschreid kind.... toen keek ze naar 't heldere, witte bed.... en rilde weer.... klappertandde....
‘'k Geloof dat u 't koud hebt gehad op reis,’ veronderstelde de zuster goedig, maar Clary schudde van neen, met iets vaags,