Zij had het geschreven nog voor haar huwelijk, nog vóor Machten.
In Machten schuilen in de verschillende stukken de gaven en het bizondere van Ina Bakker verspreid. In Het beloofde land zijn al die gaven vereenigd.
Machten beheerschen lot en leven van al hare créaturen.
Ina Bakker laat, bij haar hechten aan onzichtbare machten, bij voorkeur aan hen, welke scheiden zullen van het aardsche leven, die machten geopenbaard worden.
De oude Margriet Falck in Machten is zulk eene.
‘In den stillen avond van haar leven, spraken tot haar de diepe, donkere bosschen, wuivend in hun eeuwige deining tegen den verren horizont.
Op koele ernstige sterrenavonden, na lange warme dagen, wanneer zij zat roerloos, schijnbaar suffend, luisterde haar ziel naar het zachtklagend suizen der pijnen; die spraken tot haar van veel, dat was ongezien, ongevoeld door de haastige danklevende jonge menschenkinderen; machten onbegrepen, die richten een menschenleven.
Haar hoofd was zoo vreemd, als zij slaapwakend rustte; het lag zwaar, als onder een vreemden dwang van buitenaf, luisterende, moètende luisteren, altijd, al wilde ze niet; altijd moest ze luisteren naar die stemmen, geluiden van héél ver, die haar geboeid hielden in een vreemde vaagheid van gedachte, omnevelend al het andere.
Soms trachtte zij zich er uit los te wikkelen, deed zij een poging, om zich te bepalen bij het heden, dat zij toch leefde nog; maar het was sterker dan haar wil; het omvatte haar, en droeg haar weg, in dien zachten, donzigen dwang, die haar zonder weerstand zich liet meevoeren.
En langzaam, langzaam kwam zij het te boven, wankelde zij met een groote inspanning haar gedachten los uit den nevel, wist zij het weer.
En helderder nu, éen voor éen, kwam het in haar, wazig eerst, scherper omlijnd dan, feit voor feit.
Zij zat overeind; het was niet meer het doode, het zwijgend wegsterven. In haar was ontwaakt, hevig, ononderdrukbaar het besef, het plotseling weten.
Zij kon niet meer zich zelf zien groot, krachtig, omdat zij met haar onvermoeibaar streven had opgebouwd dit werk; dat was weg. Zij zag alsof zij er buiten stond, objectief: een leven gelijk aan een leven; zich zelf niet méer dan een van die, welke in machinaal voortwerken hadden gegeven hun heele bestaan van mensch.
En in haar rees een angst, een onzegbare angst om wat gebeuren ging: angst om de haren, om haar zoons, die niet zagen wat zij zag.
In haar was niet het besef, dat zij was als van den Dood.
In haar was helder en alleen het begrip van Leven, van levenseischen en levenswetten, het vaste weten wat ze ging doen.
Want sterker dan weer en wind, sterker dan verlangen naar roem, sterker dan bitterheid van ervaren leed - is het verlangen dat stom spreekt uit oude oogen, die zwijgend staren den ganschen nacht, en zich niet sluiten kunnen.
Het tweede en laatst verschenen werk van Ina Boudier - Bakker: Het beloofde land blijft getrouw aan haar eerste.
Weer drijven onbekende machten mensch en handeling.
Aan de machten voegen zich het geheimzinnige en het bovennatuurlijke.
Wind en weer spreken.
Wat is 't, dat aansuist over de heide, dat zingt en klaagt in de toppen der pijnen, - dat zwelt, - en zinkt - en zich verheft - en dat eindigt nooit....?
Het is de wind.
Dat komt van verre - en zingt van zoo nabij - dat is in de dagen en in de nachten?
- Niets dan de wind....
Over de landen, over de bergen en zeeën vloog de wind.
En van de landen, de zeeën zijn klanken gestegen - duizenden.
Het lied van den vogel, die in de luchten stijgt - en jubelt om het zonnelicht, dat wijd uitstraalt over de wereld.
Het eerste stamelen van een kinderstem - een kinderlach - woorden van liefde, blijde woorden van alles hopende, alles verwachtende zaligheid.
Het zachte zingen der moeder aan de wieg van haar kind - slaapliedje zingend in trotsche blijdschap - slaapliedje zingend in smarten en angst.
Het liedje, waarmee de kleinste vogel zijn wijfje lokt - zingend van wonder, onbekend geluk - dat komt, dat komt - in den zachten stillen zomeravond.