Nagekomen Correspondentie.
B.v.B. te A. Uit uw schrijven viel niet op te maken, dat gij abonnée zijt. Maar zelfs al zijt gij dit, dan hebt gij nog niet de minste reden om U zoo beleedigd te gevoelen, dat ik U niet eerder antwoordde. Dat ik geen tijd en geen plaats heb om iedereen tegelijk te antwoorden, legde ik, dunkt mij, al dikwijls genoeg uit. In elk geval wil ik uw spanning, die zeker de oorzaak is van uw vreemde opgewondenheid, niet langer laten voortduren en deel U dus mede, dat ik uw stukje tot mijn spijt niet ‘Druckreif’ vind. Als gij ‘zooveel in U voelt,’ probeer het dan nog eens, en tracht vooral eenvoudig en minder gezwollen van stijl te zijn.
Incognito. - Ja, uw brief ontving ik; maar hij sluit, om de U bekende reden, antwoord uit.
Joh: H. to 's H. Als gij de wedstrijd-beoordeeling nog eens naleest, zult gij zien, dat gij tot de bekroonden zijt gerekend. Want gij wordt, om die reden, uitgenoodigd uw naam op te geven aan den uitgever, voor eventueele vermelding. En er staat ook bovendien nog, dat vier opstellen in aanmerking kwamen, en twee (waaronder gij) om bepaalde redenen buiten mededinging bleven. Vermoedelijk hebt gij het anders begrepen; maar het stáát er zeer duidelijk. Want anders zoudt gij immers geen recht hebben gehad op de openbaarmaking van uw naam
W. 't Komt zoo spoedig 't maar eenigszins mogelijk is!
Erica van S. - Alleen geschikt tot plaatsing, als gij uw naam noemt. Dien gij aanvalt noemt zijn naam. Dan is het onridderlijk den uwen te verzwijgen!
L.N. Dank voor het gezonden boekje, en voor de mooie bloemen. Zij kwamen prachtig over.
Ergert U het: ‘zich in bochten wringen van De Wekker-nuttigheids-dames’? - Mij niet! Mij amuseert het altijd kostelijk, wanneer ik de vrije-vrouw-kippetjes aan 't kakelen breng, omdat er iemand, (in mijn persoon,) is opgestaan die haar flink de waarheid durft zeggen! En die waarheid is in dit geval, zooals gij zeer terecht schrijft: ‘dat het plicht ware geweest in een zaak van vrouwen-goederen als De Wekker, waar vrouwen verkoepen en koopen, den post van boekhouder te geven aan een vrouw, en niet aan een jongen-man.’
Natuurlijk! Dat ware plicht geweest; al ware het alleen reeds om 't goede voorbeeld tegenover de andere mode-winkels, en linnen- en garen-en band-zaken; waarde man zich zoo ten onrechte empareert van die voor de vrouw bij uitstek geschikte betrekkingen: van vrouwengoe leren verkoopen aan vrouwen! Dat het bestuur van De Wekker 't volste recht heeft, één man, of meer, in dienst te nemen spreekt zóó vanzelf, dat niemand dat recht bestrijdt! Maar de questie loopt niet over recht, maar over plicht. (De vrije-vrouwen weten echter altijd méér-af van hun rechten dan van hun plichten!!)
Het was de plicht geweest der nuttige juffrouw Meyboom, presidente en oprichtster van de Wekker, hier een goed voorbeeld te geven, en de vrouw (voor wie zij zich zoo heet te interesseeren), te helpen boven den man. Juist in dat bijzondere geval, omdat het hier een zaak geldt voor vrouwen, (in vrouwengoederen,) als De Wekker, en omdat de moeilijkheid een werkkring te vinden, voor de beschaafde vrouw zoo groot is.
Ja, gij hebt volkomen gelijk in uw opvatting, dat ik ter voorkoming van alle misverstand, in mijn artikel van 22 April 1903, waarin ik, onder Varia, wees op het onbillijke van den man-boekhouder in een zaak als De Wekker, nog ten overvloede herhaald heb mijn gunstig oordeel over de oprichting van die zaak (De Wekker); welk gunstig oordeel voorkomt in het nommer van 13 Aug: 1902.
- Juist omdat gij mijn ‘eerlijke onpartijdigheid in deze zaak zoo juist vat, begrijp ik niet hoe 't U kon “verwonderen,” dat ik, in het laatste Lelie-nommer van 20 dezer’ onder de corr: aan L.H. (pas-abonnée) schreef in gunstigen zin over de Sprookjes van iemand, die zoo onsympathiek zich gedroeg als Mevrouw Marx-Koning deed.
- Gelukkig sta ik hoog genoeg om mijn oordeel over het werk van Marx-Koning, als artiste, af te kunnen scheiden van mijn oordeel over haar handelingen als vrouw en als persoon.
Haar sprookjes zijn m.i. èchte kunst, en ik zal dat even éérlijk blijven zeggen ná haar handelwijze, als vóór dien tijd. Ook in dit opzicht ben ik ‘eerlijk en onpartijdig.’ - Over de derde quastie waarover gij schrijft, die van ‘de andere zijde der naaisters en hongerloonen-quastie,’ ontving ik nog een brief in denzelfden geest. Een en ander verwerk ik eerstdaags tot een hoofdartikel. Ik beantwoord U daarom niet in déze rubriek.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: