De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
[pagina 512]
| |
a. Openstelling van alle vakken van onderwijs, zonder onderscheid, voor de vrouw; b. Het recht om onder dezelfde voorwaarden en bij dezelfde bekwaamheid als de man Staats-en Gemeenteambten en betrekkingen te kunnen bekleeden; c. Het recht bij het bezit van den doctoralen rang, een leerstoel te kunnen bezetten; d. Het recht als rechtsgeleerden, om, door het verleenen van rechtskundigen bijstand, bij de rechtbank te kunnen optreden. e. Het recht van voogdijschap, onder dezelfde voorwaarden bij de wet ook den man voorgeschreven; f. Het onderzoek naar het vaderschap; g. In gehuwden staat, hetzelfde recht op het beheer en de uitgaven van het gemeenschappelijk vermogen als de man, enz. Hiermede kon ik volstaan. Maar ongelukkig bracht gij of omdat ge u zwak voeldet, of onbewust - en dat is eigenlijk nog erger - de discussie op iets anders. U zult me ten goede moeten houden dat ik die strijdwijze alleronmogelijkst noem. De lezer oordeele: 1. de heer H.H. beweert iets. 2. wetende dat hij zich vergist verzoek ik hem z'n bewering te staven daar de eer van 'n vereeniging is aangerandGa naar voetnoot1) 3. de heer H.H. antwoordt dat ik.... iets geheel anders moet bewijzen!! Tot de goede werken van den V.V.V. reken ik dat ze direkt de Ver. v. Vrouwenkiesrecht en den NaaistersbondGa naar voetnoot2) 't aanzijn schonk en indirekt de Tentoonst. van Vrouwenarbeid; haar Toynbeewerk tot '93 toen dit op oneindig betere schaal door ‘Ons Huis’ werd opgenomen, haar voortdurend op de bres zijn in zake onderwijs, waaraan o.m. te danken is dat dit jaar in A'dam een proef is genomen met meisjes toe te laten ook op de H.B.S. met driejarigen kursus. Maar bovenal - en ik begrijp heel goed dat u schamper zal glimlachen - het ‘ce qu'on ne voit pas.’ Ik kan niet bewijzen dat en in hoeverre de talrijke adressen, de deelname aan congressen, de propaganda door de V.V.V. ertoe heeft medegewerkt dat de positie van de vrouw èn in maatschappelijken èn in rechtskundigen zin min of meer is verbeterd. Invloed is nu eenmaal geen rekensommetje, geachte heer H.H. ‘Vijftien jaar geleden was de vrouwenbeweging op beter spoor dan thans.’ Best mogelijk. Maar toen bestond er nog geen enkele vereenigingGa naar voetnoot3) en waren 't alleen eenige weinige individuen die invloed oefenden. M.i. nu is in onzen tijd meer heil te verwachten van 't werken van een groep menschen, dan van den buiten elk verband staanden enkeling. Dit is een kwestie van persoonlijk inzicht, en 't kan zijn dat ik me hierin vergis. - Ten slotte verlangt u omtrent de ver. te R'dam ‘wat meer zaaks’ dan die zwemmerij. Welnu ik laat dat gaarne hieronder volgen, maar neem daarmede mijnerzijds dan ook afscheid van u. Uit 't bovenstaande zal u gebleken zijn dat u er m.i. nog al eens naast slaat,Ga naar voetnoot1) iets anders leest in mijn geschrijf dan ik meende te beweren, en zulke gedachtenwisselingen worden als 't wat lang duurt voor lezers en penners even vervelend. ‘Niet veel zaaks’ vindt u dat openstellen der bad- en zweminrichting ook voor vrouwen en meisjes. Dat is 't 'm juist geachte heer H.H. Zoo dacht vroeger de R'damsche gemeenteraad er ook over en daarom juist is 't dan zoo goed als er zoo'n malle lastige vrouwenver. bestaat die de heeren eens op zoo iets opmerkzaam maakt en zegt: ziet het groote vraagstuk der volksgezondheid is uit zulke kleine onderdeelen opgebouwd. De honderden arbeidsters die er onmiddellijk gebruik van gingen maken zullen 't wèl veel zaaks noemen, en zie nu is zelfs ten slotte een geheel nieuwe en afzonderlijke inrichting voor de vrouwen tot stand gekomen van gemeentewege, en maakten dezen zomer niet minder dan 142 personen daags er gebruik van. 't Snapvermogen van den R'damschen gemeenteraad is gebleken gelukkig grooter te zijn dan 't uwe. ‘Niet veel zaaks’ zal u en velen die een betrekkelijk makkelijk leventje leiden 't allicht vinden dat de vereeniging bewerkte dat de kiosken in R'dam van 2-4 gesloten zijn en de meisjes haar leden dan eens flink kunnen uitrekken, thuis eten en door een flinke wandeling de mogelijke slechte gevolgen van 't steeds-zittend-leven kunnen voorkomen. Zouden zij ook zoo oordeelen: niet veel zaaks? ‘Niet veel zaaks’ de tallooze brochures door de ver. uitgegeven (een er van beleefde van louter niet-veel-zaaks-heid 'n zevenden druk) en de propaganda in velerlei richting, waaraan 't zeker ook voor 'n deel te danken is dat eindelijk 't sanitair toezicht van politiewege in R'dam is afgeschaft en poliklinieken opgericht. ‘Niet veel zaaks’ dat na 't adres van de vereeniging ook de Volkslezingen van 't Nut voor de vrouwen toegankelijk werden gesteld, waarvan een druk gebruik gemaakt wordt. ‘Niet veel zaaks’ de buurtvereeniging en 't Nat. Comité in zake bescherming van vrouwenarbeid door 't initiatief der R'damsche ver. tot stand gekomen. ‘Niet veel zaaks’ dat er door bemiddeling der vereeniging eens in 't publiek besproken werden onderwerpen als ‘National Councils’Ga naar voetnoot2) door Miss Wilson, ‘Mutualité Maternelle’Ga naar voetnoot3) door Mevr. Bosman - Frank, ‘de Vrouw en de Studie’ door de hoogleeraren Treub en Winkler, ‘Wenschelijk Huwelijksverbod’ door Dr. Wijnaendts Francken, ‘de ziekten der maatschappij in verband met Lombroso's Leer der Misdadigers’ door Mr. Stein- | |
[pagina 513]
| |
metz, kwesties waarover andere vereenigingen eenvoudig geen openbare vergaderingen willen beleggen. Leest u liever de jaarverslagen eens door en vooral onthoude men dit ééne: dat waar de bemoeiingen van zulke ver. vruchteloos schijnen, waar men geen zichtbare resultaten kan aanwijzen, toch een gunstigen invloed geoefend is, omdat reeds het vestigen der attentie op verkeerdheden een stap is in de goede richting. Naast 't ‘ce qu'on voit’ geldt juist hier zoo sterk 't ‘ce qu'on ne voit pas’. Zulke vereenigingen zijn helaas nog zoo hard noodig om vrouwen die 't goed hebben, die geen belemmeringen op haar levensweg ontmoeten, te doordringen van den zedelijken plicht dat ze moeten medewerken aan 't opruimen van belemmeringen die andere minder bevoordeelde vrouwen in den strijd om brood of geluk nu eens door vooroordeel, dan weer door conventie of wet in den weg staan.
W. Wf. - D. | |
II. Strijen, 9 Jan. 1904.Geachte Redactrice.
Met groote belangstelling las ik het in uw Blad opgenomen stuk van prof. von Eiselsberg. Als een der leeken, die indertijd over vivisectie in afkeurenden zin schreven, mag ik zeker nog wel iets zeggen. De zinsnede van genoemden prof. ‘dat ook de geneeskundigen en natuurvorschers er op uit zijn het dier zoo min mogelijk pijn aan te doen’, moet reeds hoogelijk worden gewaardeerd. Na al wat ik tot nog toe er over las, meen ik, dat het moeilijk blijft, geheel tegen vivisectie te zijn. De resultaten zijn te groot voor den lijdenden mensch dan dat dit hulpmiddel tot leniging zijner kwalen mag werden geweigerd. Alleen houd ik vol, zooals reeds vroeger door mij is beweerd, dat de wetenschap dit terrein der vivisectie als noodmiddel blijve beschouwen en liever haar krachten wijde langs anderen weg. Prof. Bakhuis Roozeboom uit Amsterdam liet in zijne onlangs gehouden rede over de Chemie uitkomen, dat er voor hem slechts 2 problemen bestonden: 1o de aard van de stoffen en 2o de onderlinge werking dier stoffen Op dit gebied is dit te begrijpen. En nu waag ik, hoezeer ook leek zijnde, eene onderstelling.... Wanneer een lichaamsorgaan ziek is, zal de evenredige verhouding tusschen de bestanddeelen van bloed en andere stoffen min of meer zijn gebroken. En hierom lijkt mij zeer logisch de methode om langs meewerkenden weg, door homoeopathie, de ziekteverschijnselen te doen uitwerken, beter dan die geheel den kop in te willen drukken. Evenals in de natuur bij zoelen dampkring de elementen slechts gezuiverd worden door finale uitwerking Er zijn vaste bewegingswetten voor de circulatie van ons bloed enz. Overigens stel ik het werk der medici zeer op prijs, hoewel het mij toeschijnt, dat in de meeste gevallen de natuur zelve (afgezien nog van mogelijke andere factoren) genezing teweegbrengt. Wat heeft b.v. bij kouvatten plaats? Door tocht wordt het warme bloed te hevig aangedaan en komt op die wijze in eene te heftige strooming, waarvan gevolg is: ontsteking, omdat de fijnere bloedvaatjes die heftig stuwende kracht niet kunnen verduren. Als nu de dokter een zweetdrankje geeft, komt er een uitweg voor de sterke strooming van de vloeistoffen van 't bloed. De patiënt transpireert en krijgt verlichting. - Misschien heeft men tot nog toe bij de geneeskunde te weinig gelet op het groote gewicht van de harmonische beweging. Ook Bölsche, de bekende Duitsche natuurvorscher, schrijft in een zijner laatste werken over die harmonische bewegingen, die zich overal om en in ons voordoen. Hoewel ik geenszins op alles amen zeg, wat genoemde geleerde fantaseert, lijkt mij deze zijne theorie betreffende de bewegingen, die zich naargelang van de evolutie wijzigen, een bijzonder gegeven. Ook wanneer wij menschen denken, heeft er eene beweging plaats in onze hersenen. Dit zal niemand ontkennen. Maar juist het harmonische van die beweging vormt de logische gedachte. Hieruit is ook te verklaren de invloed, door prof. Bernheim van Nancy (den bekenden hypnotiseur) toegeschreven aan de gedachte op den toestand van het lichaam. Iemand b.v. kan zich zoo sterk verbeelden pijn te gevoelen, dat hij het werkelijk voelt. Volgens Bernheim berust de geheele verklaring der suggestie op een door de hersenen aanvaard denkbeeld. 't Is wel gebeurd, dat men een onontwikkeld oud-vrouwtje in een ziekenhuis telkens met den thermometer de temperatuur opnam. Het goede mensch zeide: ‘dat heeft me nu toch geholpen, ik voel het, u moet het nog meer doen dokter.’ Zij verkeerde n.l. in de meening, dat de thermometer als geneesmiddel dienst deed. 't Verhaal wil wel de geheele genezing van dit eenvoudige vrouwtje toeschrijven aan 't vertrouwen door haar in den thermometer gesteld. Hoe dit geval ook te verklaren zij, zeker is, dat bij alle ziekte eene verbreking te constateeren zal zijn van de in gezonden staat regelmatige levensfuncties. Ook is verder feit: de invloed, die er uitgaat van eene gedachte op de lichaamsfuncties. - Mijne bedoeling is ten slotte: de vivisectie is als noodhulp geoorloofd, doch tevens een bewijs van het onvermogen der wetenschap om langs chemischen weg de werking der stoffen, die het menschelijk organisme vormen, voldoende te verklaren. Het geheel geen bezwaar hebben tegen vivisectie is overigens zeer goed te rijmen met de Darwinische opvatting der natuur. Het dier, dat op die wijze vormt een organisme van lager orde, mag dan natuurlijk worden opgeofferd ten dienste van het hoogere organisme: mensch. Trouwens wie aan eene schepping vasthoudt, is eveneens, ja nog veel meer overtuigd van de meerdere hoogheid van den mensch boven het dier. Voor dezen laatste is de mensch zelfs heel verschillend in wezen. Maar daarom zal hij ook met te grooter omzichtigheid er voor waken het wondervolle or- | |
[pagina 514]
| |
ganisme ook van het dier op verkeerde wijze te schenden. Er komen, volgens berichten daaromtrent uitgelekt, misbruiken voor bij vivisectie. Wanneer nu de bestrijders der vivisectie deze misbruiken slechts hebben helpen verminderen, zoodat zij alleen karig en bij hoogstnoodige gevallen wordt toegepast, dan hebben die bestrijders reeds veel bereikt. Maar nog grooter zou de victorie van de wetenschap zijn, wanneer zij dergelijke pijnlijke en verminkende proeven niet meer noodig had, wijl haar andere middelen aan de hand waren gedaan om het menschelijk organisme te beheerschen. De wetenschap werd vaak koninklijk genoemd. Zij drage dien naam met eere door te toonen geen kleine middelen noodig te hebben om haar hooge doeleinden te bereiken. Hoogachtend Uw dw. dr. J.B. NAAKTGEBOREN. | |
III.Hooggeachte Redactrice, Naar aanleiding van het ingezonden stukje van Mevrouw S. Schlimmer geb. Arntzenius voorkomende in de Holl. Lelie d.d. 20 Januari j l. waarin de geachte schrijfster haar gevoelen uit over mijn stukje in de Lelie d.d. 6 Januari j.l. en in het bijzonder over den laatsten zin: ‘Ik voor mij, zou enz.’ welken zin ik zelf als een holle phrase beschouw, veroorlove U mij, dat ik zeg, dat het idee, als dat een waarlijk liefhebbende vrouw niet er aan denken zal de baas te willen spelen over den man, m.i. eenigszins sterk tot het idealisme overhelt, en alzoo in de practijk van het dagelijksch leven m.i. gevaar loopt eenigszins mank te gaan. Man en vrouw, twee persoonlijkheden, ieder met goede en kwade eigenschappen, leiden in betrekkelijken zin hun eigen zieleleven, want m.i. staat ieder mensch en elk wezen op deze wereld alléén, want in de ure des doods moet ieder mensch en elk wezen den laatsten strijd strijden alléén, alléén.... Waar twee persoonlijkheden bestaan, die ieder een eigen wil hebben, daar kan het niet anders of die twee machten, al heet het dan ook, dat man en vrouw één zijn, moeten eens met elkaar in botsing komen op het oogenblik, dat ieder van hen zijn of haar wil geëerbiedigd wil zien. Ik vrees, dat op zoo'n oogenblik wanneer de man toegeeft uit zachtheid en uit liefde, hij voorgoed afstand gedaan heeft van zijn macht en de vrouw den schepter zwaait voor immer! Een botsing zal hoogstwaarschijnlijk plaats hebben, wanneer man en vrouw ieder een krachtigen wil hebben en gewend zijn zelfstandig te leven en op te treden. Ik geloof, dat iedere vrouw, die gewend is zelfstandig te leven, moeilijk vrijwillig het hoofd zal buigen voor den man en ik geloof, dat op dat oogenblik al haar zucht tot vrijheid, tot zelfstandigheid geprikkeld zal worden en zij zich met alle kracht zal verzetten tegen een macht, op dàt oogenblik een vréémde macht, die over haar heerschen wil, en van háár eischt, dat zij het trotsche hoofd zal buigen, zijn wil eerbiedige en hém als den hoogsten rechter in huis zal erkennen! Men zegt wel, dat de vrouw wanneer zij gevoelt, dat zij den man liefheeft, in die dagen haar strijd strijdt of zij haar eigen wil en onafhankelijkheid ten offer kan brengen aan haar liefde, doch.... in het dagelijksch leven met al zijn beslommeringen, met al de wisselende gemoedsstemmingen van man en vrouw, is het vaak zoo geheel anders!.... Wij hebben slechts om ons heen te zien!.... En daarom is het goed en noodig, dat de man bij den eersten kamp, die onvermijdelijk is, als overwinnaar uit den strijd te voorschijn trede! Of het bij den eersten kamp zal blijven, zal m.i. wel van beiden afhangen en wel in de eerste plaats van den man, dat hij, zonder iets van zijn rechten af te staan, haar, die hij tot zijn levensgezellin koos, eerbiedige, want in de oogenblikken van verdriet zoeken beiden bij elkaar troost en hulp, gelijk twee vogeltjes, die bij het naderen van den storm angstig de kopjes tegen elkaar aandrukken om samen den storm door te maken. En in die oogenblikken is er van heerschzucht geen sprake, noch bij den man, noch bij de vrouw, doch zijn het slechts twee zwakke menschen, die elkaar liefhebben en eikaars steun en hulp zoeken en ondanks het verdriet door hun liefde tonen hooren, wellicht boven uit een onbekend rijk, waar allen dikwijls, schoon onbewust, vol heimwee naar verlangen, gelijk koningskinderen in ballingschap vol heimwee in den vreemde uitzien naar hun vaderlijk slot.... A'dam. 20 Januari 1904. J.J. BREEDVELD.
Ik sluit hiermede de discussie over dit onderwerp. Redactrice. |
|