De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAntwoord op ‘Een Noodkreet.’Geachte Redactrice.
Zoo juist ontvang ik het No 26 van de Hollandsche Lelie, en werd ik zóó getroffen door de lezing van uw hoofdartikel: ‘Een Noodkreet,’ dat ik daarop dadelijk wil antwoorden, om de daardoor wellicht veroorzaakte moedelooze, zoo al niet wanhopige stemming bij vele uwer lezeressen, zoo mogelijk weg te nemen, althans te verminderen. Laat ik evenwel beginnen met te verklaren, dat ik in de hoogste mate waardeer uw edel streven om fatsoenlijke, maar onbemiddelde vrouwen en meisjes te helpen aan een eerlijk bestaan; om de ongehuwden te vrijwaren voor het door U, in vele uwer werken, zoo ten rechte als diep beklagenswaardig en vernederend, zoo al niet verachtelijk jagen om maar te huwen; d.i. om maar ‘geborgen’ te zijn, om daartoe als verzorger een man te bemachtigen, kan het zijn met, en anders maar zonder liefde! Ten volle deel ik uwe, reeds meermalen geuite meening, dat eene vrouw, die alleen trouwt uit berekening, om financieel ‘geborgen’ te zijn is: une femme ‘vendue,’ die volstrekt geen recht heeft om laag neer te zien op hare zusteren die zich uit liefde of hartstocht overgaven aan den man harer keuze, zonder eenige berekening hoegenaamd en zonder, heel voorzichtig, zich vóóraf wel deugdelijk te hebben vergewist, of die man wel heeft ‘een goed beklanten winkel,’ zoo als dat pientere dienstmeisje uit Multatuli's ‘Japanse gesprekken’. Ik ben het voorts geheel met U eens, dat het diep bedroevend is, dat meer en meer, ook bij de gefortuneerde jonge meisjes, vooral wanneer zij langzamerhand den leeftijd naderen, waarin zij gaan vreezen, trots alle moeite en inspanning, tòch geen man meer te zullen bemachtigen, een geest openbaart van wrevel, van onvoldaanheid, van verbittering tegen het noodlot en als gevolg daarvan een ziekelijk streven om zich ‘nuttig’ te willen maken, om toch iets te worden, iets te beduiden in de maatschappij; alhoewel zij in den familiekring, in haar naaste omgeving, dikwerf zeer nuttig, soms zelfs onontbeerlijk kunnen zijn; aldus verre zoekende hetgeen zeer nabij is. Geheel deel ik uwe zienswijze, dat die nuttigheids-theorie der gefortuneerde jonge dames eigenlijk neerkomt op het overvoeren van de markt, op het: ‘het brood uit den mond stooten van hare onbemiddelde zusteren’. En ook stem ik U toe, dat het werk van ci-devant Mevrouw Goekoop, hare Hilda Van Suylenburg - waarvan de hoofdpersonen: Hilda zelve en Dr. Corona al eene heel treurige figuur maken - veel kwaad heeft gesticht onder de jonge dames; zoo ook de leuterpraat van Mejuffr. Meyboom dat ‘geld gebrek nog zoo erg niet is’. ‘Geldgebrek’ is wel degelijk erg, zeg ik U volmondig na; geldgebrek is schreeuwend erg, vooral voor de onbemiddelde meisjes die deugdzaam willen blijven, en zich niet uit berekening, als een handelsartikel willen verkoopen, of door ouders of bloedverwanten laten verkwanselen. Maar.... wat ik in geenen deele met U | |
[pagina 474]
| |
eens ben is uwe, m.i. te sombere, te pessimistische beschouwing ter zake; uwe waarlijk wanhopige, en tot wanhoop stemmende meening, alsof het lot van ieder onbemiddeld ongehuwd meisje per se beklagenswaardig en ongelukkig moet zijn. Ik ontken zeer stellig de juistheid van uwe - nu gecursiveerde - stelling, dat ‘de vrouw, ook de bekwaamste, voor een of ander vak opgeleide vrouw, in 9 van 10 gevallen niet slagen zal, in het vinden van een betrekking, die in haar levensonderhoud (en soms dat van hare kinderen er bij) kan voorzien,’ en het zoude mij niet moeilijk vallen, door het noemen van namen, te bewijzen dat althans deze uwe meening overdreven ongunstig, dus: onjuist is. Ik deel volstrekt niet uwe meening, dat de vrouw is: een slachtoffer van zóóveel, dat zij, ook ten deze, het onderspit delft en ten gronde gaat. Dat nu is eene, gelukkig niet gemotiveerde nood- ja zelfs een wanhoopskreet, en dáártegen wil ik trachten te reageeren. Ik deel niet uwe sombere meening, dat ook goed geschoolde, intellectueel goed ontwikkelde meisjes, zelfs zij die aktes bezitten voor onderwijs, voor talen, voor teekenen, enz. geen goed betaalden arbeid zouden kunnen vinden, arbeid van welken aard ook. Neen, zóó diep-treurig, zóó in-ongelukkig is het Goddank! nog niet gesteld, en ik roep bij dezen toe: Ende desespereert niet! vooral aan de zóódanige onbemiddelde jonge dames, die deugdelijke studiën hebben gemaakt, die energie en wilskracht bezitten, en zich niet door moeielijkheden laten afschrikken, maar, met het devies: ‘Where there is a will there is a way’, moedig den strijd om het bestaan durven aanvaarden. Ja, die ‘struggle for life,’ is voor onbemiddelden, voor niet geprotegeerden soms zwaar, soms zelfs zeer zwaar: maar dit geldt zoowel voor de vrouwen als voor de mannen. Of ziet men niet, bij elke, soms zeer karig gesalarieerde, soms zelfs zeer nederige vaceerende betrekking, vele z.g. heeren solliciteeren, dikwerf zelfs voormalige Hoofden subalterne Officieren, Meesters in de Rechten enz. enz. Ziet men niet in onze naaste ongeving, om niet te spreken van het buitenland, velen die een Mr. of Dr. voor hun naam schrijven werkzaam in zeer nederige, soms zeer karig gehonoreerde betrekkingen bij handels-, landbouw- of industrieele inrichtingen, bij ministeriën of op kantoren, in betrekkingen, in 't geheel niet overeenstemmende met hunne wèlgeslaagde academische studiën? Voorzeker, niet alleen voor den man, maar ook voor de vrouw, voor het meisje is de strijd om het bestaan soms hard, maar daarom nog niet hopeloos, evenmin als voor den man. Het verouderde, dwaze idée, dat de vrouw wegens te geringe hersenvolume, per se ongeschikt zoude wezen voor ernstige, gezette studie is, - behalve door anatomische onderzoekingen, - in de laatste jaren prachtig en afdoende gelogenstraft, door het, soms zelfs met glans - promoveeren van dames als Mr. of Dr. in de Rechten, in de Medicijnen, ja zelfs in Wis- en Natuurkunde en Wijsbegeerte; en nog onlangs heeft immers hier in Den Haag, eene jonge dame, Mejuffr. Van Dorp, met succes gedebuteerd als advocaat! Tal van dames en jonge dames zijn beroemde actrices en cantatrices. En om nu niet zoo hoog te vliegen en meer in gewone kringen te blijven, zijn niet tal van dames en jonge meisjes met eere werkzaam bij onderwijs, post- en telegraafdienst, telefonie, pharmacie, op kantoren als correspondente, boekhoudster, typiste enz.? Natuurlijk moet men, om al die betrekkingen naar behooren te vervullen en een eenigszins behoorlijk salaris te genieten, vooraf goede studiën hebben gemaakt. Het is natuurlijk niet voldoende, om maar een beetje fransch, duitsch of engelsch te kennen, om succes, en goed betaald succes te hebben met.... vertaalwerk; op welk gebied de markt bepaald overvoerd is, en het is heel natuurlijk, maar nog in geenen deele om in 't algemeen wanhopig te worden, dat pogingen der dames in die richting, veelal uitloopen op bittere teleurstellingen. En voor de onbemiddelde meisjes die geen deugdelijke studiën kunnen maken, blijft toch nog de ressource in het modevak of als juffrouw van gezelschap, enz. enz. Dit nu zijn wel geen zeer desirabele betrekkingen, maar, ook de mannen komen niet vooruit als zij niets geleerd hebben. - Het is waar, dat de vrouwen in vele opzichten nog niet hebben uitgeblonken; maar dit is, m.i. hoofdzakelijk te wijten aan de omstandigheid, dat men eerst in de laatste jaren zich óók heeft bekommerd om de intellectueele ontwikkeling der jonge meisjes, die vroeger in hoofdzaak werden afgericht op la chasse au mari. | |
[pagina 475]
| |
Terwijl voorheen de, met vele kinderen gezegende? ouders zich alleen met zorg afvroegen: wat moeten onze jongens, en nooit wat moeten onze meisjes worden? ziet men thans vele jonge dames en meisjes met succes de collegiën aan Hooge Scholen, en de cursussen aan H.B.S. en Gymnasia volgen. Wel zijn mij nog geen vrouwelijke Edison's bekend, maar toch is, juist dezer dagen een prijs van fr. 60.000 toegekend aan Mevrouw Corie, tot voortzetting van hare onderzoekingen met het Radium. Wel ken ik nog geen vrouwelijke Beethoven, maar toch bewijzen Catharina Van Rennes, Cornélie Van Oosterzee, Hendrika Van Tusschenbroek,Ga naar voetnoot1) e.a. dat ook vrouwen met vrucht kunnen werkzaam zijn als componiste, zelfs als orchest-directrice; terwijl, b.v. in Oostenrijk, tal van oudere en jongere dames met succes meer of min beduidende orchesten dirigeeren. Wel ken ik nog geen vrouwelijke Rembrandt of Rubbens, maar wel hebben Rosa Bonheur, Thérèse Schwartz, Mevrouw Ronner e.a. reeds afdoende bewezen, dat de vrouw ook eene uitstekende schilderes kan zijn.Ga naar voetnoot2) En ten slotte ken ik wel nog geen Nederlandsche vrouwen die zich op letterkundig gebied eene wereld- of ook maar eene Europeesche vermaardheid hebben weten te verwerven, maar, zijt gij zelve, geachte Redactrice, niet het beste bewijs, dat ook de vrouw op letterkundig gebied kan uitblinken, en eene uitstekende redactrice van een letterkundig, en paedadogisch weekblad kan zijn? In trouwe, de toekomst is voor de ongehuwde - ook voor de onbemiddelde Nederlandsche vrouwen en meisjes - nog niet zoo wanhopig, dat zij zich allen zouden moeten voorbereiden om als slachtoffers ten gronde te gaan. En, om nu over te gaan van het gebied der theorie op dat van de praktijk, voor de vrouwen en meisjes die Nederland niet willen of kunnen verlaten, zoude ik den raad willen geven, om nu eens af te zien van vertaalwerk, en veelal inférieure litterarische producten, om zich nu eens niet meer uitsluitend te bekwamen voor het onderwijs, als stenografiste of typiste, maar zich ook eens te gaan bekwamen als Photografiste. De beoefening der photografie, waarbij behalve natuurlijk de noodige technische ervaring en kennis, het ook vooral aankomt op kunstzin, smaak, netheid en accuratesse, dunkt mij juist iets voor dames geschikt. Vroeger, toen men nog uitsluitend werkte met natte (collodion) platen, en veelal zelve de collodion, ontwikkeler, versterker enz. moest bereiden, was kennis der chemie - althans der z.g. photografische chemie onmisbaar, en, o wee! de manupulatiën met de positieve en negatieve zilverbaden, veroorzaakten niet alleen zwarte vingertoppen, maar ook, niet wel te verwijderen leelijk zwarte nitras-argenti vlakken in de kleeding. Maar, sedert de invoering der droge platen, geheel toebereide chemische preparaten, en geheel verzilverd papier voor de positieven, zijn al die bezwaren geheel opgeheven; terwijl de dames door het bezigen bij het ontwikkelen enz. der clichés van caoutchouc vingertoppen zelfs de minste smet op hare blanke handen kunnen voorkomen. Daarbij: de studie der photografie is noch kostbaar noch langdurig, de inrichting van een atelier niet noodzakelijk kostbaar; bij het geven van raad omtrent toilet, coiffure, poses enz. van dames, zouden m.i. dames-photografisten juist de aangewezen personen zijn; in één woord: ik acht de beoefening der photografie, ook als middel van bestaan, uitnemend geschikt voor dames, en het heeft mij altijd bevreemd, dat die tak van nijverheid tot dusverre nog haast uitsluitend wordt beoefend door mannen. Er zijn blijkens het adresboek 1903-1904 hier in Den Haag, niet minder dan 40 Photographen (zegge Photografisten, men spreekt toch immers ook van Heeren Telegrafisten, niet van id. Telegraphen?) en geen enkele Photografiste; ofschoon, naar ik vernam, er toch ééne enkele dame beroeps-Photografiste is. Zoude dit nu alvast niet iets nuttigs wezen voor onze dames, die betaalden arbeid zoeken? En dan, aan de dames die niet aan Nederland gebonden zijn, vooral aan haar, die akten bezitten voor onderwijs, talen en teekenen, diploma's voor zang en piano enz. geef ik den welgemeenden raad, ga uw geluk beproeven in Ned. O. Indië. In dat schoone land waar ik in 't geheel dertig jaar heb doorgebracht, heeft eene onderwijzeres eene - vooral voor hare collega's in Nederland - zeer benijdenswaardige positie, | |
[pagina 476]
| |
zoowel financieel als maatschappelijk; ik heb hierop reeds met nadruk gewezen in mijne brochure: ‘De Waarheid omtrent het leven in Nederlandsch Indië. Protest tegen het boek van B. Veth.’ En, ook voor goede chanteuses en pianistes is in Indië nog roem en geldelijk succes te behalen. De jongste Indische dagbladen verkondigden o.a. eenparig ten deze den lof van twee Hollandsche jonge dames, waaronder Mejuffrouw Kroesen, onze stadgenoote. Toen ik voor weinige jaren nog te Batavia-Weltevreden woonde, was daar eene dame, Mejuffrouw W., die, naar men mij verzekerde, per maand ruim f 500 met het geven van pianolessen verdiende. Het gewone honorarium in Indië is f 30 - per maand voor twee lesuren per week; de buitengewoon uitmuntende pianistes worden evenwel beduidend hooger gehonoreerd, en zoo was er in mijn tijd eene dame, die voor een les van twee uur f 12.50 berekende. - Waarlijk nog zoo kwaad niet! En hiermede besluit ik dit slotwoord, en, hopende daardoor eenigszins te hebben gereageerd tegen uw Nood-Wanhoops-Kreet, verblijf ik gaarne, Geachte redactrice, Hoogachtend, Uw dw. dr. L.C. VAN VLEUTEN.
Den Haag 25 Dec. 1903. |
|