De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdInleiding.Naar aanleiding van het geestig hoofdartikel, dat in de Holl: Lelie verscheen, van de hand van dr. De Bruine Ploos van Amstel, waarin deze Medicus wees op de onzinnigheden van leekenboekjes als die van Marie Jungius en ‘Felix’, over het wetenschappelijk vraagstuk der Vivisectie, ontstond in ons Blad een gedachtenwisseling vóór en tegen Vivisectie, door doctoren en leeken! Een arts, die deze gedachten wisseling met belangstelling volgde, was dientengevolge zoo vriendelijk mij ter lezing aan te bieden: het met zijn toestemming overgenomen, hieronder volgend wetenschappelijk betoog, van een der eerste mannen der wetenschap. Ik vestig op die wetenschappelijke beschouwing de aandacht onpartijdigheidshalve, en ter voorlichting van verstandige menschen. Want het spreekt vanzelf, dat over zulk een ernstig medisch vraagstuk, noch Marie Jungius, noch ‘Felix’, noch ik, noch welke leek ook een opinie kunnen hebben, wat het wetenschappelijk nut of niet-nut ervan betreft. Om die reden, om het dom-oppervlakkige van leekengedoe, die quasi-wetenschappelijk willen meepraten over zulk een diepgaande questie, door in schreeuwend-onnoozele boekjes rondom zich te gooien met opgevangen phrasen en afgeluisterde medische termen, dus uit een wat de zaak-als-zoodanig-betreft-geheel onpartijdig motief, verheug ik mij van ganscher harte dat het getuigenis van een zoo veelbeteekenend medicus als professor von Eiselsberg hier een plaats vindt. Dergelijke artikelen toch, als het hieronder volgende, komen uit den aard der zaak niet onder de oogen van het groote publiek; want zij worden alleen gedrukt in vak-tijdschriften. Daarom betuig ik hier nogmaals mijn hartelijken dank aan den arts, aan wiens welwillendheid en belangstelling ik de toezending dank van professor von Eiselsberg's interessant artikel. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Iets over Vivisectie door Prof. von Eiselsberg.(Overgenomen uit een artikel over de schildklieren in de ‘Verhandlungen der Gesellschaft Deutscher Naturforscher und Aerzte’). Ik kan niet nalaten hier even stil te staan bij de hoogst nuttige en volkomen zedelijk-gerechtvaardigde proefnemingen op levende dieren, daar de bestrijders der vivisectie in den loop der jaren telkens weer hun stem verheffen om zoowel het recht als het nut er van in twijfel te trekken. De natuurvorscher en arts die in zijn zoeken naar waarheid een dier als proefobject neemt, bestempelen ze met den naam ‘wreed’; ‘de wet moest het verbieden!’ Dat de mensch over het leven der hem toebehoorende dieren vrij beschikken kan, wordt, voor zoover ik weet, door niemand betwist. Hij voedt zich voor een deel op kosten der dieren. Ook ontziet hij zich geen oogenblik om daar waar 't hem voordeelig toeschijnt, beesten te kwellen en pijn te doen. De millioenen en millioenen dieren die zonder kunstmatige verdooving gecastreerd, de ganzen en Angora konijntjes die levend geplukt, de eenden, ganzen en hoenders die op barbaarsche wijze gemest worden, geven hiervan de bewijzen. Zoo ook voor de loutere bevrediging van een liefhebberij of een sport: het wild dat op de jacht aangeschoten eindelijk sterft, nadat het dagen, soms weken, een ellendig leven voortgesleept heeft; het paard dat bij den afstandsrit den eersten prijs behaalt en dan uitgeput in elkaar zakt; de visch die urenlang aan het aas spartelt; het roofdier dat dagenlang in de val pijn lijdt; de zangvogel dien men de oogen uitsteekt om hem schooner te doen zingen; zij allen zijn voorbeelden van de wreedheden welke de mensch den dieren aandoet; noodelooze wreedheden die dikwijls en zeer terecht verontwaardiging wekken, maar nooit zulk een felle, ja 'k zou haast zeggen zulk een fanatieke bestrijding en veroordeeling wakker roepen als de zoogenaamde gruwelen der vivisectie. Nog kort geleden | |
[pagina 460]
| |
kwam ik met een hartstochtelijk jager over dit onderwerp in gesprek. Hij haalde mij met verontwaardiging staaltjes aan van de dierenmartelingen waarover hij in een vlugschrift tegen de vivisectie gelezen had. ‘Zoo'n dier levend te ontleden!’ riep hij uit, terwijl hij op zijn geliefden jachthond wees, ‘wat een ongehoord schandaal!’ Daarna vertelde hij mij echter, bijna in één adem, hoeveel slaag zijn hond gekregen had, voor hij goed volgde; dat het wild dikwijls opzettelijk aangeschoten werd, alleen om den hond gelegenheid te geven zich in 't speuren te oefenen en hoe het hem eindelijk na groote inspanning gelukt was zulk een uitstekend afgerichten jachthond van het dier te maken. Toen ik den sportliefhebber onder 't oog bracht, dat zijn arme hond en het opzettelijk aangeschoten wild voor die prachtige dressuur dan toch ook de wreedste kwellingen hadden moeten uitstaan, scheen hij daarvoor volstrekt geen gevoel te hebben; ‘dat behoorde nu eenmaal tot de jacht.’ Terwijl het den eenen mensch, alleen om aan zijn sportlust toe te geven, veroorloofd wordt dieren te kwellen, zou dit den arts en den natuurvorscher verboden zijn, waar bij hem zooveel schoonere beweegredenen op den voorgrond staan! De Noordpoolreiziger die op zijn stoute onderneming een troep honden meeneemt, weet vooraf dat de beesten een zekeren ondergang te gemoet gaan. Zoolang ze het vol kunnen houden worden ze gebruikt, daarna verstrekken ze elkaar tot voedsel, tot eindelijk de laatst overgeblevene ook gedood wordt, omdat voor hem geen voedsel meer aanwezig is. Voor zoover ik weet, maakt niemand hiervan den onderzoeker een verwijt en volkomen terecht. - Zou het opofferen van dieren dan in zulke gevallen verboden moeten worden, waar het er om te doen is den zieken mensch te helpen? De moderne physiologie is op de grondvesten der vivisectie verrezen; de kolossale vorderingen der tegenwoordige geneeskunde zijn er in hoofdzaak op gebaseerd. Wie zou den grooten geleerden: Pasteur, Koch, Behring en Roux (om slechts enkelen te noemen) niet eeuwig dankbaar wezen, dat zij door hun proefnemingen niet alleen den aard van vele besmettelijke ziekten vastgesteld, maar ook, zooals dit bijv. bij diphtheritis en doodskramp het geval is, ons een middel aan de hand gedaan hebben, om de ziekte met goed gevolg te bestrijden. Hoeveel kinderen danken niet hun leven aan het diphtheritisserum; hoeveel zorg en leed is daardoor den ouders niet bespaard! En dit serum is slechts gewonnen na duizenden en duizenden proefnemingen op dieren die kunstmatig ziek gemaakt moesten worden en dikwijls na veel lijden jammerlijk omkwamen. Vóór Billroth zijn eerste maagresectie tegen kanker bij den mensch toepaste, had hij de mogelijkheid en de techniek dezer operatie bij dozijnen honden bestudeerd. 't Zelfde deed hij voor hij er toe overging bij een patiënt het strottenhoofd uit te snijden. Menig chirurg heeft, eer hij het waagde bij den levenden mensch een darm dicht te naaien, zijn leergeld bij de dieren betaald. ‘Nu ja, wanneer het tot iets goeds leidt,’ hoor ik de tegenstanders der vivisectie zeggen, ‘dan kan ik me bij zulke proefnemingen neerleggen; maar dat zooveel dieren alleen terwille van wetenschappelijke problemen gekweld worden, vind ik schandelijk.’ Korten tijd geleden heeft de groote Mommsen den eisch gesteld dat het wetenschappelijk onderzoek aan geen voorwaarden mocht gebonden zijn. De zuiver wetenschappelijke proefnemingen op levende dieren moeten zich altijd vrij van alle voorwaarden houden, omdat ze zich slechts ten doel stellen de waarheid uit te vorschen, na te gaan welke resultaten men in een gegeven geval krijgt. Onzeker, zonder de geringste kans op eenig practisch nut, waren de pogingen van Schiff, toen hij in 't jaar 1859 zijn studiën over de verwijdering der schildklier opvatte en later de schildklieren trachtte te verplantenGa naar voetnoot*). In 't jaar 1878 gelastte de regeering van Florence (Schiff's toenmalige woonplaats) den hoogstverdienstelijken onderzoeker zijn vivisectische proeven te staken. Het stadsbestuur bleek zwak genoeg om het oor te leenen aan 't geschreeuw van eenige vijanden der vivisectie. Schiff verliet Italië om als Professor te Genève verder te werken. Gelukkig beleefde hij nog de voldoening, dat zijn pogingen belangrijk bijdroegen tot opheldering over de vraag der schildklierenfunctie en daarmee tot heil der zieke menschheid. Buitendien kunnen de meeste proefnemingen op levende dieren tegenwoordig in narcotischen toestand uitgevoerd worden; geen dokter of natuuronderzoeker zal het dier aan nuttelooze pijnen blootstellen. Ook | |
[pagina 461]
| |
ik kan, zoomin als eenig beschaafd mensch, mijn afschuw onderdrukken van een koetsier die zijn paard mishandelt; van moedwillige bengels die jonge katten martelen of een kapel de vleugels uittrekken; van een boer die uit ergernis over een schadelijken mol, het dier niet zoo gauw mogelijk vernietigt, maar het langzaam doodkwelt; voor een kikkervanger die den eetbaren kikker eenvoudig de achterpooten uitsnijdt en den verminkten romp in 't moeras terugwerpt, waar het ongelukkige dier nog dagenlang zoo voortleeft. Dàt zijn ongetwijfeld wreedheden die niet genoeg verboden kunnen worden. De Vereenigingen voor Dierenbescherming hebben hier een zegenrijk arbeidsveld; mochten de vijanden der vivisectie hun krachten ook daaraan besteden! Zoolang duizenden menschen tengevolge van armoede een leven leiden véél minder dan dat van menig huisdier; zoolang ook bij ons in Europa genoeg blanke slaven leven, vindt de echte humaniteit andere en hoogere plichten dan het aankweeken van een ziekelijk medelijden met het dier. Wij doktoren en natuuronderzoekers zullen ons door de bestrijders der vivisectie niet van ons streven af laten brengen, om door proefnemingen op het levende dier de wetenschap te bevorderen en daardoor den lijdenden mensch te helpen. |
|