we ons daar amuseerden, had hij toch niet kunnen zijn. Gelukkig!
Hij beterde veel. Deed wat hij doen moest. Lag ingepakt op de veranda in de open winterlucht. Wandelde 's morgens vroeg zijn voorgeschreven tijd, een eind het bosch in en het ‘Witte Huis’ om terug. In het ‘Witte Huis,’ een annex van het groote Sanatorium, de vroegere woning van den dichter Wergeland, hadden wij onze kamers. En als ik zijn regelmatige, vaste schreden op de hard bevroren sneeuw onder mijn venster hoorde 's morgens vroeg - was het voor mij tijd om op te staan.
Af en toe schreef hij een indruk, een schets. Leende mij die. Wij spraken er over en kibbelden over een uiting, een zin of woord. Maar ernstig werken was hem verboden. Hoe haatte hij zijn leegloopen. Hoe verwenschte hij zijn moede hersens. Wat spraken zijn geschreven indrukken van droeve teleurstelling, dikwijls zelfs van een wanhopen aan een toekomstige beterschap.
Wat moest ik hem dikwijls opbeuren en troosten. Hoe blij was hij met het minste wat men voor hem deed.
Tegen half December ging hij weer achteruit.
Dag aan dag achteruit.
Met moeite sleepte hij zijn lichaam voort.
Zijn beenen weigerden bijna geheel hun dienst.
Aan tafel werden we beiden al stiller en stiller.
De tijd van mijn vertrek begon te naderen en wij zagen beiden tegen het afscheid op. Iederen dag telde hij een dag af: ‘Nu nog 14 dagen.’ ‘Nu nog 13.’ En dan keek hij mij met droeve, moede oogen aan, waaruit zoo duidelijk een ‘zullen we elkaar ooit weerzien?’ sprak.
Weldra zou de avond vóór Kerstmis daar zijn. De avond met zijn eigenaardige plechtigheid, waar allen reeds lang te voren zoo reikhalzend naar uitzagen. Wij hadden moeten beloven dien avond in het Sanatorium door te brengen en alle invitaties bij vrienden af te slaan. Dagen lang voor Kerstmis was men in de keuken reeds met het bakken der Kersttaarten en koekjes begonnen. De kamermeid hield er mij trouw van op de hoogte en bracht mij zelfs af en toe een paar mislukte gebakjes, die toch heerlijk smaakten. En zij lachte om die ‘vreemde’ dame, die niet wist wat Kerstavond was en het geheim van al de koekjes, van den Kerstboom en de geschenken niet kende! De meiden hadden in de keuken allen witte doeken om hun hoofd gebonden om te voorkomen, dat het meel hun haren wit maakte en de dikke huishoudster wiegde op haar heupen steeds naar de provisiekamer heen en weer, terwijl de directrice van het Sanatorium steeds met pakken beladen van het station kwam en de verdere gasten wonderlijk onzichtbaar bleven. Velen reisden weg om Kerstmis te vieren bij vrienden of familie.
Eindelijk was Kerstavond daar. 's Middags aan tafel had mijn vriend gezegd: ‘Als ik maar wel genoeg ben heden avond om een woordje te spreken. Ik wou 't graag - als een herinnering aan vroeger!’ Het zou de eerste Kerstavond zijn, dat hij niet als predikant in het gestoelte trad.
Wij kleedden ons netjes aan en hadden onze geschenken reeds te voren afgegeven. Die moesten met adressen er op onder aan den boom liggen.
Een bel luidde: het sein om naar beneden te gaan.
Daar stond de Kerstboom midden in de groote salon. Schitterend van licht en zilverdraad. De gasten schaarden zich aan één kant, het dienstpersoneel aan den anderen. De dame des huizes deelde liederenboeken uit en een der gasten zette zich aan de piano, toen zongen wij allen in koor eenige schoone, plechtige kerstliederen. Toen de laatste tonen wegstierven, hief mijn vriend, die naast mij op een stoel had moeten blijven zitten gedurende het zingen, zich op en begon in eenvoudige woorden een roerende toespraak. Ik voelde het trillen van zijn arm, die rusten bleef op den stoel naast mij. Met moeite weerhielden velen hun tranen.
O, die weeke, stille stem, zal ik die ooit vergeten? Daarna werd weer een Kerstlied gezongen en gaven allen elkaar de hand om al zingend den boom rond te trekken. Toen wenschte men elkaar ‘En gliedelig Jul’ (plezierige Kerstmis) en werd het Kerstgebak rondgediend en de thee geschonken. Toen vormde men weer een kring en danste men den Kerstboom rond. Ook ‘lille Gut’ de baby van den beeldhouwer, moest op den arm van zijn blonde kindermeid meedoen en de kleine Deen Paul Lanzig, sprong ook met zijn korte beentjes, dat het een lust was. Nu had hij zijn ‘Pa’! Hij was er lang geweest alleen met zijn moeder, maar ‘Pa’ zou met Kerstmis komen en toen ik dien morgen kwam ontbijten vloog Paul mij te gemoet: ‘Nu is Pa er’ en trok mij