De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésMevr: C.G. te Z. - Ik heb intusschen Uw wedstrijdbijdrage al ontvangen. De bedoeling is zeer zeker: de dochter, niet de dienstboden. - Wat schrijft U aardig over de hedendaagsche vrouwen en hun gezeur over alles en nog wat; en over Uw eigen ongeduld bij sommig ‘gezeur.’ - Ja, lieve mevrouw, ik geef U gelijk; ik voel méér voor Uw tijd dan voor den mijnen!
B. te Amsterdam (gaf geen ps. op.) - Gij hebt die zinsnede in den bewusten brief geheel-verkeerd begrepen. Want als ik schrijf: Voor elke vrouw, die liefde diep voelt, heeft het leven een bitteren nasmaak, zoowel voor de gehuwde als voor de ongehuwde’, dan bedoel ik daarmede liefde in alle vormen, niet alleen de liefde tot den man. En nu staat het bij mij vast, dat liefde lijden meebrengt, en dikwijls, ach zoo dikwijls, voor wie diep voelt teleurstelling, ontgoocheling... ‘een bitteren nasmaak’. - Gij echter zijt in de eerste plaats nog jong blijkens Uw brief, en in de tweede plaats zijt gij een man. Nu heb ik geschreven over het vrouw-gevoel in dezen. En ik ben het heelemaal niet met U eens waar gij schrijft: ‘Een reine, fijnvoelende man mag ik zeker gelijk stellen met een goede vrouw.’ - Neen, gelijk-stellen moogt gij mijns inziens nooit man en vrouw. Want zij verschillen, juist in gevoels-questies. Ik voor mij geloof niet dat een man op dezelfde wijze voelt als een vrouw, (natuurlijk spreek ik van even-hóógstaande naturen). - En daarom geloof ik óók niet dat gij, vooral op Uw leeftijd, heelemaal kunt navoelen wat ik bedoel. - Maar ik herhaal, gij hebt mij bepaald verkeerd begrepen. Ik dacht in 't geheel niet aan die ééne soort liefde-alleen, waarover gij schrijft. En wèl ben ik het dus heelemaal met U eens, dat een ongehuwde vrouw zeer zeker ‘gelukkig’ en ‘bevredigd’ kan leven. ‘Zouden ze in werkelijkheid, niet bestaan, die huwelijken gesloten uit ware genegenheid des harten?’ - Gij vraagt dat, alsof ge dus denkt dal ik dit ontken. - Maar natuurlijk bestaan er zulke huwelijken. - Daaraan twijfel ik even weinig als gij zelf. - Wat gij mij schrijft van het | |
[pagina 422]
| |
getuigenis dier 76-jarige oude-dame, geloof ik gaarne. Ik-ook ken gelukkig zulke menschen. Maar ik ben zeker dat ook die dame wel een ‘bitteren nasmaak’ van 't leven gehad heeft, in den bovenbedoelden zin. Dat is toch geen reden om niet terug te kunnen zien op ‘het leven’, als geheel genomen, als een gelukkige herinnering. Vindt gij zelf ook niet? Gij ziet nu wel dat het zinnetje mij niet ‘bij ongeluk’ uit de pen is gevloeid. - Maar Uw opvatting ervan is foutief. Heel veel dank en voor Uw vriendelijken, waardeerenden brief en voor Uw openhartige vraag. Neen gij hebt mij daardoor volstrekt niet lastig gevallen. Ik vind het heel prettig als ik een misverstand kan wegnemen. -
J. K te G. - Met den besten wil ter wereld, kan ik Uw stuk niet plaatsen. Ik zou er, wat den gematigden toon betreft, niets geen bezwaar tegen hebben. Maar ik kan voor U - die ten-overvloede niet eens zelf-abonné zijt - niet afwijken van mijn vasten regel om geen Ingez: stukken te plaatsen als repliek op mijn correspondentie aan de(n) inzenders van particuliere brieven. - Voor de overige lezers zouden zulke Ingez: stukken namelijk geheel onbegrijplijk worden. Stel U zelf maar eens voor waar het heen moest, als elke correspondent nog eens weer per Ingez: stuk ging antwoorden op mijn correspondentie, die al een antwoord was op zijn (haar) particulieren brief. De correspondentie is voor gedachtenwisseling tusschen de abonné's en mij. - Gij hebt mij geschreven: ik heb U geantwoord. Nu gaat het niet aan, dat gij nu weer per Ingez; stuk mij beantwoordt. De Lelie zou dan wel elken dag mogen verschijnen, om al die antwoorden op mijn antwoorden op te nemen. En bovendien, de overige lezers, die Uw eersten brief immers óók niet lazen, zouden er niets van begrijpen. Gij zult mij misschien antwoorden: Dan begrijpen zij de corr: óók niet. Maar dat behoeft ook niet. De correspondentie is voor elkeen die(n) ik beantwoord, afzonderlijk. Als de overige lezers haar ook lezen willen, staat hun dat geheel vrij. Maar niemand kan of mag aanspraak maken, op het volledig-begrijpen-kunnen van de niet voor hem (haar) persoonlijk-bestemde correspondentie. Met Ingez: stukken is dat natuurlijk iets anders. Die kunnen alleen geplaatst worden, als zij den lezers-in-'t-algemeen interesseeren. - Het spijt mij werkelijk om den inhoud van Uw brief, dien ik, hoe verschillend wij ook denken, eerlijk waardeer. -
H. te IJ. (geeft geen pseudonien op). - Ten eerste behoeft gij volstrekt geen verontschuldigingen te maken over vorm en toon van Uw brief. - Hij was uitstekend gesteld, en gij schrijft een benijdbaar-flinke, duidelijke hand. In tegenstelling van menigeen (die minder bescheiden schrijft, dan gij het deedt), maakt gij volstrekt geen spelof taalfouten. Dus gij ziet, mijn ‘toegevendheid’ behoeft gij niet in te roepen. - Voor Uw schrijven-zelf dank ik U recht hartelijk. Neen, natuurlijk verwacht ik geenszins dat iedereen alles met mij eens is. Iemand als gij, een man, en in zoo andere omstandigheden verkeerend als ik, moet allicht een anderen kijk hebben op sommige dingen, dan een vrouw in mijn levenskring.... Dat gij mij waardeert, dat de Lelie U zooveel belang inboezemt, en dat gij niet twijfelt aan mijn eerlijke bedoelingen.... ziedaar meer dan genoeg reden voor mij om tevreden te zijn. - Maar wat nu de questie betreft waarover gij schrijft, het is niet wel-doenlijk voor mij daarop nogeens terug te komen. Misschien is zij U reeds van-zelf duidelijker geworden uit de volgende nommers. Indien niet, dan wil ik trachten den tijd te vinden U particulier te antwoorden. Schrijf mij dus nog even daarover. - Altijd als gij lust hebt ‘meer te praten’, zal ik Uw brieven in dank en met belangstelling lezen, en beantwoorden. Wees daarvan verzekerd. Uw bewuste verzen ontving ik met veel dank. -
Sonia. Ja déze bijdrage wil ik met genoegen plaatsen. - Ik vond uw stijl losser in 't vorige stukje; maar toch wil ik dit schetsje aannemen. - Het door U bedoelde Blad lees ik. Maar over dien kindermoord herinner ik mij geen artikel met Uw pseudoniem. -
Christine. - Tot mijn groote spijt kan ik de novelle niet aannemen. Uw slot is zoo conventioneel-zoetelijk. Al bij het begin begrijpt ieder lezer waar het héén moet. Ook al door den veelzeggenden titel. En dit gebrek aan inhoud wordt niet genoeg vergoed door karakterteekening, stijl, natuurschildering, in één woord door 't een of ander waardoor een gróótere novelle als de Uwe aanspraak kan maken op plaatsing. - Gij moet bedenken dat wedstrijdopstellen iets heel anders zijn dan novellen. - Intusschen sluit deze weigering geenszins uit, dat ik niet een ander schetsje of een nieuwe bijdrage wellicht zal aannemen. Het behoeft U, bij het succes dat gij reeds gehad hebt, niet voorgoed af te schrikken. Ik ontving met een zekere verbazing.... en daardoor dubbel-groote voldoening, uw laatsten uitvoerigen brief waarin gij schrijft dat gij steeds naar huis verlangt om Donderdags de Lelie te vinden, die gij zoo gaarne leest! - Want ik had dit getuigenis nooit van U verwacht! Gij hebt mij altijd zoo kort, zakelijk, geantwoord zonder één woord meer dan het strikt-noódige, dat ik mij overtuigd hield van Uw stilzwijgende antipathie tegen mij.... Het deed mij dus veel genoegen en verraste mij niet weinig, dat gij ineens zoo uit den hoek kwaamt. - Ik hoop van harte dat gij zult blijven verlangen naar de Donderdagen, ‘om de Lelies!’.... Nogmaals vriendelijk dank voor de genomen moeite van dien laatsten brief....
Lygia. - Uw opstel ontvingt gij zeker reeds terug? - Ik dank U zeer voor Uw vriendelijken brief, en toelichting omtrent den inhoud. Natuurlijk, als zooiets zelf-beleefd is, krijgt men er een anderen indruk van, dan wanneer 't maar verzonnen werd. Echter kan één particulier geval niet dienen als algemeen-antwoord, op een vraag als die van den wedstrijd. Daarom keurde ik Uw opstel dan ook in hoofdzaak af. Want ik was het met Uw opvatting en voorstelling van de zaak zeer ééns, en ik vermoedde ook reeds half en half dat gij werkelijkheid hadt beschreven. - Gij moet niet denken dat het altijd aan de meerdere of mindere waarde van Uw werk-zelf ligt, als het al of niet voor bekroning in aanmerking komt. - Want het hangt ook af, voor een groot deel, van de waarde der overige inzendingen, die elken keer verschillen. De eene keer dingt déze mee, de ander die; dat hangt zoo af van het onderwerp. Dank voor Uw mededeeling dat gij de Lelie zoo graag leest; natuurlijk verneem ik zooiets graag. -
Johan. Soms vind ik zeer zeker aanleg in Uw werk. - Ik geloof dat het moeilijk is nu reeds te beoordeelen in hoeverre gij later zult slagen. Maar in Uw omstandigheden zou ik stellig vóórtgaan met schrijven, want gij hebt er tijd en gelegenheid voor; gij verwaarloost geen plichten die op U rusten, en ik vind het zeer natuurlijk, dat gij het waardeert nu en dan iets te verdienen ermee... Ik ben zoo blij dat ik U met die vroegere geschiedenis kon uithelpen, door dat misverstand weg te nemen. Steeds ben ik tot Uw dienst, als ik U ergens mee helpen kan.... Vriendelijke groeten....Ga naar voetnoot*) | |
Bericht Handschrift-beoordeeling.De handschrift-beoordeeling geschiedt tegen toezending van 50 ct. aan postzegels voor den Beoordeelaar, en 5 ct. voor de opzending, door mij, aan hem. De inzendingen mogen geheel-ongeteekend zijn. Zij moeten aan mij geschieden. De Handschrift-beoordeelaar wenscht minstens 10 regels eigenhandig-gesteld schrift, en vermelding van het geslacht waartoe de schrijver behoort, en of hij of zij beneden of boven vijftig jaar is. | |
Bericht-Wedstrijden.De inzendingen betreffende de vertaling van Schiller's versje (zie Lelie van 28 Oct.) kunnen geschieden tot 31 December. De inzendingen voor de gewone wedstrijden (zie Lelie van 4 Nov:) kunnen geschieden tot 1 Febr: 1904. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Sluiting red: ged: |