II.
Eenige dagen later namen de beide broers afscheid van elkaar en vertrokken elk in eene andere richting, na afgesproken te hebben, dat zij op een bepaalden datum thuis zouden wezen om elkaar 't resultaat van hunne handelsonderneming mee te deelen. De twee plaatsen, die zij er voor uitgekozen hadden, boden dezelfde voordeelen aan, en in beide waren er juist groote feesten, een geschikt tijdstip dus om met den verkoop van handschoenen te beginnen.
Glimlachend en hoopvol omarmde Inan zijn broer. Deze, treurig en somber als altijd, sloot hem even hartelijk in zijne armen. ‘Wij zullen een boel geld verdienen, wees maar niet ongerust.’ ‘God geve het!’ Hierop scheidden zij. Inan keek naar de heldere, blauwe lucht, die eene goede reis voorspelde; alleen één klein, donker wolkje was zichtbaar aan den horizon. En dat was juist 't eenige punt waar Pedro de oogen op gericht hield.
Hoewel zijne onrust den heelen overtocht duurde, kwam Pedro toch zonder ongevallen aan en vond de stad in volle feestvreugde. Er waren ontzettend veel menschen op de been, en er heerschte groote levendigheid, zoodat alles er toe scheen mee te werken om de verkoopers goede zaken te laten doen. Pedro kreeg wat meer moed bij 't zien der algemeene vreugde; nadat hij met blijdschap gezien had dat er geen enkele handschoenenwinkel was, huurde hij een huis en begon de groote kisten waarin zijne koopwaar geborgen was, uit te pakken. Toen hij de eerste kist geopend had, bleef hij als versteend staan. 't Waren allen handschoenen voor de linkerhand! Hij had nog hoop dat de rechterhandschoenen uit de andere kisten te voorschijn zouden komen, maar toen hij ze in koortsachtige haast geopend had, zag hij dat zijn ongeluk maar al te waar was. Door eene moeilijk te verklaren vergissing waren de rechterhandschoenen in de kisten van Inan, en de linker in die van Pedro terechtgekomen. ‘Ach!’ riep hij in wanhoop uit, ‘'t is mijne schuld; ik ben verantwoordelijk voor 't ongeluk van mijn armen broer, 't Feit alleen, dat ik met hem samen zaken zou doen, is voldoende om hem in mijn ongeluk te laten deelen. Nu zal hij wel overtuigd zijn van mijn ongeluk, en toegeven dat ik niet zonder reden klaag. Maar toch ben ik altijd nog ongelukkiger dan hij: want de linkerhandschoenen zijn 't zinnebeeld van den tegenspoed!’ Hij werd ziek van verdriet, en in zijne koortsvisioenen zag hij niets als wuivende handschoenen, die hem om de ooren sloegen. Toen hij weer beter was, ondernam hij, hoewel nog zwak, de terugreis; arm en wanhopig keerde hij naar zijn land terug, waar hij niet anders dacht dan zijn broer Inan in denzelfden toestand te zullen vinden.