De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésJaru. - Ik heb U reeds beantwoord per briefkaart. Ja, dat was recht jammer dat gij ons niet getroffen hebt bij Uw bezoek. En hoe vervelend, dat gijzelve zoo weinigwel zijt geweest gedurende Uw logeeren hier. Nu, als gij terugkomt, probeer 't dan nog eens. - Dank voor Uw groeten aan mijn huisgenoote en aan Marie.... Ik zie dus met genoegen dat bewuste stukje te gemoet. - Voor J.B.N. te S. plaats ik het volgende, dat mij is toegezonden over zelfmoord. Mijn correspondente verzocht mij dringend zelfs haar pseud, niet te vermelden. Zij meent echter ‘dat hare woorden den een of ander tot nadenken kunnen brengen.’ - Daar J.B.N. te S. mij in dergelijken geest schreef, vestig ik zijn bijzonderen aandacht op het onderstaande uit den bewusten brief mijner correspondente. ‘Zelfmoord: Dit is voor mij zulk een verschrikkelijk onderwerp, dat ik 't maar liever stilzwijgend voorbij zou gaan, maar dit meen ik er toch van te moeten zeggen; laat toch niemand de hand aan zich zelf slaan, die ouders, kinders, of broers en zusters heeft; liefhebbende had ik er bij moeten voegen, ja, al bezit men ook maar één liefhebbend wezen. Ik voor mij geloof, dat 't een daad van krankzinnigheid, althans krankheid der ziel is. Als men wist, hoe wreed, hoe monsterachtig wreed, zulk een daad voor liefhebbende nabebestaanden is, dàn zou mén het beslist niet doen.Ga naar voetnoot1)
Pim. Ik dank U nog recht hartelijk voor Uw zeer vriendelijke briefkaart. Ik vond dat Ingez. stukje niets ‘onvriendelijk’. Als alle menschen zóó weinig onvriendelijk tegen mij waren als gij, dan had ik een best leventje. Bij U voel ik zoo echt dat het meeningsverschil om de zaak gaat, en niet uit kleinzieligheid. Als ik U dus van dienst kan zijn, dan steeds gaarne....Ga naar voetnoot2)
A.W. te S. (Geeft geen ps:). Als ik zulke op mijn gevoel-werkende brieven krijg, wordt mij het weigeren altijd dubbel-zwaar! Als ik nu maar vermoed had, dat gij zoo verlangdet naar een antwoord in de correspondentie, dan zou ik U misschien wel eerder aan de beurt hebben laten komen. Maar Uw eerste brief gaf mij niet dien indruk van zoo'n verlangen naar antwoord, als nu blijkt uit Uw tweeden. Gelukkig behoef ik U in zooverre niets te weigeren, dat ik Uw versje wel kan aannemen. Uw wensch, U-zelve ‘gedrukt’ te zien kan dus vervuld worden. Maar wat den ‘spoed’ betreft, verbind ik mij tot niets. Ik heb zooveel copij van allerlei aard, dat ik U daaromtrent geen beloften kan geven. 't Valt misschien wel mee. Wat Uw vraag in Uw eersten brief betreft, bedoel ik eenvoudig dat het indertijd door U ingezonden schetsje mank gaat aan een goed slot. Het eigenaardige onderwerp: ‘De ontslagen gevangene’ doet denken dat gij, zooals gij zijn vertrek uit de gevangenis zeer goed beschrijft, voornemens zijt iets over of van hem te vertellen, hetzij naar zijn uiterlijk leven, hetzij betreffende zijn zielsgewaarwordingen. - Maar inplaats daarvan vervalt gij in een soort leeg gepraat over hem dal geen inhoud heeft....; daardoor eindigt Uw schetsje als een nachtkaars, om een bekende uitdrukking te gebruiken... Wat het tweede punt betreft, menschen die gewóón zijn voor den druk te werken weten dat ze maar één kant van hun papier moeten beschrijven. Dus verriedt gij U-zelve als beginner. - Ja natuurlijk: ‘Wie aan den weg timmert heeft veel bekijk.’ Als het U dus zoo vrééselijk toelijkt, dat ‘men’ mij ‘prijst, aanhangt, bestrijdt, bekletst,’ bedenk dan bijtijds, dat gijzelve U daaraan blootstelt wanneer Uw vurige wensch Uzelve ‘gedrukt’ te zien in vervulling geraakt. - Juist bij de eerste schreden is men gewoonlijk 't overgevoeligst. Van lieverlede raakt men eraan gewend. - Toch echter, waar gijzelve schrijft: ‘Wat is 'n mensch, die in 't openbaar optreedt, 't zij door spreken, schrijven, in godsdienst, literatuur, staatkunde, enz., enz., toch ontzettend onvrij, wat worden ze toch dikwijls op de vingers getikt en gekeken of liever begluurd! Gelukkig degeen die er tegen kan, alhoewel mij dal een algeheele onmogelijkheid toeschijnt,’ waar gijzelve dit zóó voelt, daar moogt gij U wel intijds rekenschap ervan geven, of de weg dien gij wilt inslaan U wel bevallen zal ten slotte? Nu hoop ik maar dat gij bevredigd zijt met dit eindelijk antwoord; al heeft het dan ook wat heel lang geduurd!
‘Zus van Evergreen.’ - Sommige menschen leert men kennen uit een kleinigheid. - Ik krijg van U zoo'n prettigen indruk van eerlijkheid, door U begeleid-briefje aan mij bij dat handschrift dat gij toezendt; en van eenvoud door den heelen toon ervan. - Neen hoor! ‘Boos’ zou ik toch niet zijn geworden, al had ik Uw verzoek ook moeten weigeren! En van ‘U brutaal-vinden’ is evenmin sprake! - Maar gelukkig was Uw vermoeden héél juist, en heb ík geen 't minste bezwaar tegen de doorzending van Uw handschrift aan den Beoordeelaar! - -
Penserosa. Veel dank voor Uw vriendelijk laatsteschrijven. Ja natuurlijk doet het mij veel genoegen als gij mij nog eens weer wilt schrijven, en iets vertellen wilt van U-zelve. Zulk vertrouwen waardeer ik. - Och neen, zooveel ‘moed’ om mijn eerlijke overtuiging uit te spreken heb ik niet eens noodig. Want, als ik 't eerlijk zoo voel | |
[pagina 390]
| |
en meen, kan het mij niet schelen dat ‘men’ mij opzettelijk belastert of bevuilt. Weet U wat mij dikwijls wel verdriet doet, als ik te goeder trouw wordt verkeerdbegrepen. - Dat óók gebeurt weleens, en dan doet het mij soms werkelijk heel veel pijn. Wanneer iemand, die het goed en oprecht met mij meent, een zin of een uiting van mij geheel averechts opvat, of een of ander woord aan een geheel ander motief toeschrijft dan aan het ware, dan spijt mij dat altijd heel wezenlijk. - En daarom ben ik dan ook zoo blij dat gij mij terstond geschreven hebt, toen gij die correspondentie van mij aan Psyché, wat dien eenen zin betreft, anders had opgevat dan ik hem bedoelde.Ga naar voetnoot1)
Den Heer en Mevr: M. (van B.) dank ik ten zeerste voor de mij toegezonden bewijzen van sympathie!
Terry. - Uw opstel behoort thuis in de wedstrijdenrubriek.
Noldette te T. - Ik wil U heel gaarne dit nommer toezenden ter beantwoording van Uw zoo vriendelijk schrijven. Het boek, dat gij mij ter lezing aanbiedt, is mij bekend, en bevat inderdaad véél moois. Maar ik geloof dat gij U vergist in de beoordeeling van mijn gemoedsstemming. Die is een geheel andere dan gij, blijkens Uw brief, veronderstelt. - Het spreekt vanzelf dat ik U dit niet in déze rubriek, en in zóó beperkte ruimte, kan duidelijk maken. Maar gij zult mij wel willen gelóóven, als ik U verzeker dat ik mij zeer-gelukkig gevoel; althans voor zoover dat mogelijk is, wanneer men geen vast gelóóf bezit in een leven hiernamaals. - Het vergankelijke van het aardsche bestaan, en het verschrikkelijke van dood, ziekte, scheiding, sluit m.i. dúúrzaam-geluk uit, voor hen die nadenken. - Men moet tevreden-zijn met het heden, en zich niet verdiepen in de toekomst; dat is ten slotte het éénig-mogelijke ‘gelukkige’ leven. En wie dit niet kan, zal nooit gehéélgelukkig kunnen zijn, tenzij een vast geloof in een wederzien aan de overzijde hem de zekerheid geeft, dat er tenslotte na den dood toch een blijvende gelukstoestand mogelijk is. - Overigens leg ik er den nadruk op, dat ik-persoonlijk mij geenszins reken tot de ongeloovigen. Ik geloof niet, maar ik ontken óók niet; ik wacht... èn hóóp... Mijn vriendelijken dank voor Uw belangstellend schrijven, en voor Uw aanbod mij het boek te leenen; dat ik zeer waardeer.
Dorrit. - Ik heb reeds met een enkel woord uitgelegd aan U, dat ik Uw zuster in die bewuste questie volstrekt geen ongelijk kan geven. Want haar bedoeling was geenszins U verdriet aan te doen door achterhoudendheid, maar alleen te vermijden dat gij uit het verhaal zoudt herkennen de personen die erin spelen. Althans in dien geest heeft zij er mij over geschreven. Zij vindt het zelve blijkbaar zóó naar dat gij 't haar kwalijk hadt genomen, dat gij het zeker reeds lang hebt vergeven? - Ik geloof met u, dat zij wèl aanleg heeft. Haar stijl is los en levendig. Ja, aan medewerking ontbreekt het der Lelie niet. Ik ben blij dat gij mijn werk eraan op prijs stelt. Wat het pseudoniem betreft, in Uw geval heb ik er geen bezwaar tegen dat gij het gebruikt. Zooals ik reeds meermalen heb uitgelegd, heeft de naam van een bekend auteur méér beteekenis dan een pseudoniem waarachter hij zich verbergt; (tenzij het algemeen bekend is dat zich die bekende auteur schuilhoudt achter dat bepaalde pseudoniem). Maar het is iets anders wanneer de medewerkers noch geen bekendheid bezitten op letterkundig gebied. In dat geval verlang ik alleen-dàn den eigen-naam-noemen, wanneer het aangeboden artikel een aanval op iemand, een beschuldiging, of iets van persoonlijken aard inhoudt. Geheel zakelijke bijdragen, zooals novellen, kunt gij dus gerust onder pseudoniem inzenden. - Maar vaste medewerking kan ik U vooreerst niet beloven, gelijk ik U reeds schreef. - De kinderboekjes die gij hebt geschreven, wil ik heel graag eens lezen. Dan krijg ik tevens een vollediger idee van Uw soort van werk. - - De bijdragen voor de nieuwe wedstrijden moeten worden ingezonden vóór 1 Febr. e.k. - De lengte moet ongeveer 4 à 5 kolommen Holl. Lelie hóógstens zijn. Maar als er méér zijn, en het werk overigens goed is, zou dat toch volstrekt geen bezwaar worden wat de bekroning betreft. In die dingen moet de inzender zooveel mogelijk vrij blijven. ‘Lientje’ ontvang ik dus van U? - Welneen, waarom zou ik U ‘gek’ of ‘ingebeeld’ vinden? - Ik vind Uw brieven héél eenvoudig en natuurlijk. Mijn vriendelijken dank ervoor, en steeds gáárne tot Uw dienst.
Ellen. Ik hoop U de volgende week uitvoerig te beantwoorden. Voorloopig mijn dank voor Uw brieven. Ja, de eerste brief veraste mij zéér, omdat ik inderdaad dacht dat gij leeds lang naar Indië waart vertrokken. En het niets aardig van U vond, dat gij niet meer geschreven hadt vóór Uw afreis. Dus heb ik U verkeerd beschuldigd! - Nu wacht ik op de ‘aankondiging’; daaruit zal ik dan meteen vernemen hoe ‘hij’ heet, want dat hebt gij mij nog nooit verteld.
Mej. K.v.d.V. te Rotterdam. U schrijft: ‘Ik ben maar een gewone burgervrouw.’ Weest u innig ervan overtuigd, dat het mij juist zoo veel-genoegen doet, wanneer iedereen hare of zijne meening aan mij schrijft. Waarom zoudt u niet evenveel of méér gezonde denkbeelden kunnen hebben, dan een ‘dame’ of U volgens onze maatschappij-inrichting ‘burgervrouw’ heet, of wat anders! - Wat Uw bezwaar betreft, zooals U zelve reeds opmerkt in Uw brief, is de rubriek Ingezonden stukken buiten verantwoordelijkheid der redactie. Als daarin dus stukken voorkomen waarmede ik-zelve het volstrekt niet ééns ben, dan behoef ik dat er niet meer bij te voegen, omdat die geheele rubriek dient tot een volkomen-vrije en eerlijke gedachten wisseling van de lezers onder elkaar. - Het spijt mij dat het bewuste stukje Uw afkeuring heeft gewekt; ik geloof echter dat een zoo-bekend boekje in elk geval wél een bespreking verdiende. En de dame, die het door U afgekeurde artikel schreef, is, evengoed als U-zelve, een gehuwde-vrouw. - Als U weder eenig bezwaar hebben mocht, schrijf het mij dan gerust.
Elsa. Lees s.v.p.: In den strijd.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: |
|